De bijzondere braafheid van mijn opa
Zondag 15 Juli 2012 in categorie Religie, Persoonlijke notities
Ik ruimde nog maar eens wat spullen van mijn overleden moeder op. Volgens mij blijf ik daar mijn hele leven nog mee bezig, want de moed om dingen weg te gooien neemt pas toe naarmate de jaren verstrijken.
Ik vond een dun boekje met harde kaft, getiteld: 'Door Suriname', met als ondertitel 'Reisherinneringen uit ons Missiegebied'. Het was geschreven in 1897 door J. Kronenburg, redemptorist. Dat woord moest ik opzoeken. Van Dale leerde mij: 'Kloosterling van de Orde van de Allerheiligste Verlosser, de Redemptor'.
De allereerste bladzij uit het boek was voor mij meteen het interessantst en verklaarde waarom mijn moeder dit boekje had bewaard. Op het schutblad was een oorkonde geplakt die melding maakte van de '3e Ereprijs voor Vlijt en Goed gedrag', toegewezen aan mijn grootvader Gerardus Wilbrink. Hij heette overigens gewoon Gerrit, maar dat was voor de katholieken blijkbaar niet goed genoeg in die tijd.
Blijkens de oorkonde zat hij toen in 'de 8e klasse, 2e afdeeling van de St. Vincentius-Armenschool'. De ereprijs was gedateerd 17 maart 1898, ondertekend door niemand minder dan de secretaris van het Bestuur der School.
Kijk, dáár kun je mee thuiskomen!
In 1898 was mijn opa 14 jaar. Blijkbaar volgde hij toen nog steeds onderwijs, wat vermoedelijk redelijk bijzonder was voor iemand die op een 'armenschool' zat. Zou er van hem verwacht zijn dat hij het boekje van de redemptorist zou doorworstelen, al was het maar uit pure dankbaarheid? Hij heeft dan alles kunnen lezen over hoe de paters en hun trawanten verlossing brachten aan de inheemse indianen van Suriname. De missionarissen leerden deze in hun ogen primitieve wilden hoe zij kapelletjes van palissaden moesten bouwen, met daken van pinabladeren. Daarbinnen plaatste men vervolgens plechtig een kruis en een altaarkistje.
Na de voltooiing van het eerste indianenkapelletje schoot het gemoed van kloosterbroeder Kronenburg helemaal vol:
'Bij de diepste armoede, bij volslagen gebrek aan alle sieraad waren toch die arme wilden fier op hun heiligdom; zij hadden het zelven gebouwd, en de Vader had het goedgekeurd, en het had den naijver gewekt der verdere stammen, die nu ook met zulk een bouw begonnen waren. Wat zou het schoon zijn, als al die kapelletjes eens eene beeltenis van Onze Liever Vrouw van Altijddurenden Bijstand bezaten! Wat zouden die natuurmenschen door het liefelijke en kleurige der beeltenis aangetrokken, met meer vertrouwen bidden tot haar, die erdoor is afgebeeld!'
Ik kan mij nu nog beter voorstellen wat de Surinamers -ook ná de afschaffing van de slavernij nog- hebben geleden onder die altijd bevoogdende kerk en kolonisator. Niet voor niets is mijn opa later een overtuigd aanhanger van het socialisme geworden, dat door velen werd beschouwd als een verlossing van de Verlosser.
Voor deze ketterij, dit blijk van zelfverheffing en ontwikkeling, krijgt hij van mij postuum de ereprijs.
Tweet |