Een kutkrant in de regen

Donderdag 02 Oktober 2008 in categorie Vertellingen

Ik liep in de stromende regen.
Naast mij dook een jongen op, een krantenbezorger van een jaar of veertien. Hij had een damesfiets aan de hand, met achterop een blauwe fietstas voor de kranten.
Door een tamelijk intellectueel brilletje met regendruppels op de glazen keek hij mij aan met een beslagen blik.
Hij zag eruit als een leerling van het Spinozalyceum die aan het sparen was voor een Playstation.
Vond ik.

Hij vroeg mij beleefd of ik wist hoe ver het nog was naar het station Lelylaan en hoe hij daar moest komen.
Gewoon rechtuit fietsen, het kan niet missen, je bent er zo.
"Maar ik zou m'n jas maar dicht doen, want anders ben je tegen die tijd zeiknat," raadde ik hem aan op vaderlijke toon.
Hij deed gehoorzaam wat ik zei.
"Maar ik heb een lekke band, is het te lopen?"
Pas toen zag ik de lekke achterband onder de blauwe fietstas met gele letters.
Een kutkrant in de regen Lees verder...

 

de wet van behoud van waardigheid

Dinsdag 01 Juli 2003 in categorie Vertellingen

Ik weet dat de bezoekers van Verbal Jam wat lezen betreft geen watjes zijn. Maar wat denkt u: gaat u het redden om dit keer pakweg 9700 woorden te verslinden? Binnen het traditionele leescircuit is het een schijntje, maar naar weblognormen veel. Eerst afdrukken en meenemen naar een rustig plekje is daarom toegestaan.
Wanneer u denkt te behoren tot de selecte categorie van power-readers, klik dan door naar de vertelling 'De wet van behoud van waardigheid'.
Wie de finish haalt mag stempelen bij de reacties.

de wet van behoud van waardigheid

 

de wet van behoud van waardigheid

Maandag 30 Juni 2003 in categorie Vertellingen



Woensdag 14 juli.

Op de gracht fietste hij langs een stel luidruchtig dronken jongeren. Eén van die knapen begon ineens met hem mee te hollen en bralde "Laat me achterop! Kan ik achterop?"
  "Lijkt me geen goed idee," antwoordde Marcello achteromkijkend en trapte wat harder door. Gelukkig verloor de knul al snel één van zijn slippers en haakte af.
  Marcello viel na honderd meter weer terug in zijn normale rustige tempo, maar allerlei scenario's wervelden nog door zijn hoofd met betrekking tot wat hij zou hebben gedaan wanneer die gozer wél achterop zou zijn gesprongen.
  Deze gedachten achteraf waren altijd een stuk stoerder dan hij in de praktijk zou kunnen waarmaken. Zo zou hij hem natuurlijk meteen een achterwaartse elleboogstoot in z'n zatte smoel gegeven hebben. Ja, ja...
  Hij sloeg rechtsaf een smalle straat in. Hier moest het zijn. Zijn fiets klonk hij vast aan de paal van een verkeersbord en hij keek onderwijl vluchtig op zijn horloge. Hij was te vroeg. Weliswaar slechts tien minuten, maar toch leek het hem een beetje vrijpostig om eerder dan vijf uur aan te bellen. Het was beter om verderop nog maar even voor een etalage rond te hangen, want hij had geen zin om met een min of meer opgelaten gevoel voor haar deur te staan wachten.

Door de stoffige atmosfeer van de warme stad had het namiddaglicht zo'n gelig zweem van zweterige loomheid. Je zou zo zeggen dat de zon, die nog flink wat uren had te gaan, na deze uitputtend hete dag het schijnen nu wel moe zou zijn, maar op dit late middaguur was de kracht van de stralen nauwelijks afgenomen. En uitgerekend op de tijd dat hij hier moest staan wachten, was door de stand van de zon de smalle straat volgelopen met al dat gloeiende licht. Het was om te stikken.
  De straat waar ze woonde was zo'n tweehonderd meter kort en vormde de verbinding tussen twee grachten. Hij was er vroeger wel eens vaker doorheen gefietst. Het was er doorgaans niet druk. De oude binnenstadshuizen waren oud, hier en daar gerestaureerd, hier en daar verkrot.
  Deze middag was er nog minder activiteit dan anders. Zelfs de weinige buurtwinkels waren stil, want ze verkochten geen van alle ijs. Zonneschermen waren neergelaten, gordijnen waren gesloten, ramen stonden open en ademden lusteloosheid.
  Een zeldzame windzucht voerde vage honinggeuren met zich mee. Hij vermoedde dat ze van om de hoek kwamen, waar de lindebomen stonden aan het water van de gracht. De geuren deden verdwaald en zelfs misplaatst aan, want hier midden in die stoffige stad is zoetheid wel het laatste dat je zou verwachten.

Klokslag vijf uur slenterde hij naar de deur van nummer negen. Boven zijn hoofd klonk ijl pianospel, dat echter abrupt ophield toen hij op de belknop van de derde verdieping drukte. Hé, geinig, zo leek het net alsof je op die manier vanaf de straat de muziek kon afzetten.
  Hij had de neiging om te proberen of het spel weer verder ging wanneer hij nogmaals drukte. Hij kreeg de kans niet, want de zwartgelakte deur zwaaide al open. Een muffe kelderlucht, haast kenmerkend voor dit soort oude huizen, sloeg hem uit het trapportaal tegemoet. Het was er vochtig koel. Op zich wel lekker.
  Een damesfiets van ouderwets model stond langs de leuning schuin tegen de trap op. Het ringslot, dat tussen de spaken stak, voorkwam het terugrijden van het rijwiel. Het kostte hem behoorlijk wat moeite langs dit obstakel te komen, want de trap was irritant smal. Het hengsel van het katoenen tasje waarin hij zijn muziekboeken had, bleef paniekerig krakend achter het stuur haken.
  Op de bovenste overloop stond de deur op een kier, in afwachting van zijn komst. Toen hij er aarzelend op toeliep, werd de deur met een ruk verder opengetrokken.

Er verscheen een vrouw van naar schatting achter in de dertig, slank, zongebruind. Haar gezicht was licht bezweet en haar korte blonde haar piekte warrig. Mooi mens. Met een snelle beweging streek zij de binnenkant van haar rechterhand ter hoogte van de heup even langs haar ietwat groezelig geworden citroengele zomerjurk en stak deze toen naar hem uit.
  "Hallo! Marcello?"
  "Ja. Marcello Trop."
  Zijn achternaam werkte altijd als een anticlimax na zo'n veelbelovende voornaam vond hij zelf, en steevast sprak hij hem daarom minder luid uit, in de hoop het contrast aldus te verzachten. Meestal met als gevolg dat hij hem nog een keer keihard moest herhalen omdat de mensen hem niet hadden verstaan.
  "Lysenka Becker. Kom verder..."

Of hij thee wilde. Zijn uitgedroogde mond zei "Graag..." en Lysenka Becker verdween naar de keuken.
  Haar appartement was modern, misschien iets te modieus naar zijn zin. Alleen de keuken was afgescheiden, maar verder bestond de etage van voor tot achter uit één enkele ruimte, waar alle overbodige muren uitgesloopt waren. De oppervlakte leek daardoor veel groter dan in werkelijkheid het geval was, temeer doordat het plafond, de wanden en de plankenhouten vloer glanzend wit gelakt waren.
  Midden in de kamer pronkte de vleugel, zwart en dominant. In vergelijking met de meeste van zijn soort was hij echter nog bescheiden van omvang te noemen. Niettemin eiste hij zijn territorium duidelijk op. Hij had iets weg van een enorm hoogpotig insect, afkomstig uit van die weelderig getekende stripverhalen.

Ze riep hem toe te gaan zitten. Hij kon kiezen tussen een met beige canvas beklede bank en diens fauteuilbroertje. Samen met de staande asbak en het lage grenen tafeltje vormden ze een knus zithoekgezinnetje.
  Hij koos de bank, maar toen het theezetten nogal wat tijd bleek te nemen, stond hij op en verkende onwennig de ruimte, quasi bescheiden rondkijkend, met de handen nonchalant in de zakken, een te lomp gevoel in de voeten.
  Achterin de kamer, in de verte, stond een klerenkast met een menshoge spiegel op een van de deuren. Dwars ertegenover stond het tweepersoons bed. Hij durfde er niet helemaal heen te lopen. Ergens bleef het toch de slaapkamer.
  De boekenkast dan. Die straalde overwegend de harde blauw-rood-gele tinten uit van keukenmeidenromans en sciencefiction. Er stonden ook wat boeken over astrologie en parapsychologie. Het was een uitgesproken bouwvallige boekenkast. De planken bogen ver door onder het toch niet overdreven grote gewicht van de pocketboeken en paperbacks.
  Doorbuigende planken riepen bij hem altijd de haast onweerstaanbare drang op om ze om te draaien, opdat ze weer een tijdje voort konden. Lijfelijk voelde hij bijna hun last, de verstijfde kromming, in zijn rug vooral. Net als de grondwerker, die na een tijd spitten de ruggengraat moet rechten, achterover buigen liefst.
  Hij vroeg zich wel eens af of zijn inlevingsvermogen niet iets te ver ging. Of hadden andere mensen dat ook? Hij moest z'n rug gewoon bewust ontspannen en zich uitrekken om weer van het gevoel af te komen.
  Het huis zelf sprak hem toch eigenlijk wel aan. Door de ouderdom heerste er de geest van kalmerende bedachtzaamheid die elke te haastige binnenkomer noopt zich aan te passen aan het tragere tempo van de verleden tijd. Hij kon echter niet zeggen dat het interieur met die bezadigdheid harmonieerde. Mevrouw Becker hield in haar hart waarschijnlijk gewoon van banale dingen, alledaagse frutsels. In deze ruimte waren geen frutsels.

"Wil je suiker?". Ja, veel. Er klonk geklepper van kastdeurtjes en gerammel van bussen. Kort daarop was er eindelijk thee.
  Na tinkelend roeren en zachtjes blazen werd er voorzichtig en aanvankelijk zwijgend gedronken. De rokerige smaak van een of ander ondefinieerbaar kruidentheemengsel verraste hem. Zijn smaakpapillen twijfelden tussen aanvaardbaar en onaangenaam. Hij roerde nog eens goed om de thee zoeter te maken. Tevergeefs.

Het gesprek kwam op gang met een herhaling van zaken die hij haar al bij hun eerste contact twee weken geleden door de telefoon had verteld.
  "Hoeveel jaar heb je al les?"
  "Drie jaar ongeveer. Ik wilde eindelijk wel eens piano leren spelen. Mijn vorige leraar is verhuisd, zoals u weet..."
  "Nee..."
  "Hij heeft me naar u toegestuurd, hij was het die u heeft aanbevolen, zeg maar... Toen ik u opbelde heb ik u dat verteld, weet u nog?"
  "Zeg maar 'jij'. Hoe heette hij ook alweer, zei je?"
  Opvallend was de plichtmatige toon waarop ze dit vroeg. Het scheen haar niet werkelijk te interesseren.
  Het tutoyeren wilde hem niet meteen lukken. "Ivan Zubdevic. U kent hem toch?"
  Een uitroep van herkenning of herinnering bleef echter uit. Eigenaardig genoeg ging zij helemaal niet in op zijn vraag. Het gesprek ging gewoon door, maar het leek alsof het zich buiten hen om voltrok. Haar gedachten leken elders. Het veroorzaakte bij hem een vervreemd gevoel.
  "Je moet dadelijk maar eens iets spelen, iets waarmee je de laatste tijd bezig bent geweest bij eh... Dan krijg ik een beetje een indruk," ging ze verder, zich zichtbaar tot concentratie dwingend.

Plotseling praatte ze heel veel. Over zakelijkheden. Over eerst een paar maanden wederzijds proberen, over hoeveel per uur, over wat als een van beiden niet kon, over huiswerk. Er bleef hem niets anders over dan luisteren en kijken. Het was een monoloog. Een enkele zin werd onderstreept met iets te nadrukkelijke handgebaren. De lijnen in haar gezicht waren dan weer zacht, dan weer extra aangezet door fijne plooitjes in de huid naast haar ogen.
  Af en toe maakte zij een schuddende beweging met haar hoofd, alsof ze lange, kriebelende haren in haar gezicht voelde. Kennelijk was het haar pas onlangs afgeknipt en herinnerde slechts een nutteloos geworden gewoontegebaar aan haar vorig kapsel.

Hij moest iets voorspelen. Met tegenzin -eigenlijk was het gewoon gebrek aan durf- ging hij achter de vleugel zitten. Hij had nog nooit op een vleugel gespeeld.
  BECHSTEIN, stelde het instrument zich opdringerig voor, met protserige bleekgouden letters. Hij probeerde eerst enkele toetsen, de pedalen. Het linkerpedaal bracht een kleine maar onverwachte verschuiving teweeg van het klavier.
  Eerst dacht hij dat een lichte duizeling hem overviel. Hij schrok. Hij had toch wel gegeten tussen de middag? Ja, hij had gegeten tussen de middag. Twee boterhammen en een krentenbol.
  Toen hij het pedaal nadrukkelijk nogmaals intrapte zag hij dat de toetsen wel degelijk zijwaarts uitweken.
  "Una corda," verduidelijkte Lysenka met nauwverholen aanleerdrift. "Het hele mechaniek gaat naar rechts. Op die manier komt elk hamertje maar onder één snaar. Het geluid wordt dan zachter."
  Hij voelde een zekere opluchting. Hij mankeerde zelf dus niets en had ook niets stukgemaakt.
  Hij viste zijn muziekboeken uit het katoenen tasje. Zo zelfverzekerd mogelijk zette hij ze voor zich op de piano. Zodra hij echter was begonnen met spelen raakten zijn handen bezeten van een onbedaarlijk nerveus trillen. Nu dát weer! Nog een geluk dat hij Satie had gekozen en niet Bach.
  Niettemin was het een beproeving. Zichzelf keer op keer verbeterend stuntelde hij zich door enkele stukjes heen. Het gezicht van Lysenka bleef professioneel bemoedigend staan.


Woensdagavond 14 juli, dagboek van Lysenka.

Ik zal kort zijn vandaag, want ik voel me misselijk. Mijn maag is een zwart gat, dat alle overige ingewanden naar zich toe lijkt te zuigen. Het komt van die pizza. Van die smerige pizza, achteraf bezien. Iets anders heb ik niet gegeten. De misselijkheid zal straks overgaan in jengelende buikpijn, zo gaat dat immers bij mij.
  Doordat ik zat te studeren had ik vergeten boodschappen te doen vanmiddag. Er was nog geen snee brood in huis. Ik besefte het toen het te laat was: om vijf uur, toen de bel ging.
  Een heuse nieuwe leerling diende zich aan. Hij heet Marcello. Geen kleintje, maar een grote. Ik schat hem een jaar of achtentwintig. Gelukkig, want ik kots van het iele grut dat ik af en toe op mijn dak krijg. Op de een of andere manier komen die kinderen blijkbaar altijd eerst bij mij. Net als katten, die op schoot kruipen bij mensen die zorgvuldig een allergie tegen hen opgebouwd hebben. Ik kan er niet tegen, tegen die kindertjes van ouders in geestelijke dan wel materiële goeden doen (vaak beide), die zo nodig dit stukje cultuur in hun opvoeding moeten krijgen, als statussymbool. Aan tafel amper in staat tot het vasthouden van een eigen vork, worden ze aan de piano gedwongen tot het leren raken van een stel toetsen. Als het even kan in de juiste volgorde.

Volgens mij heb ik een hekel aan kinderen. Ik zal mij gaan toeleggen op het lesgeven aan volwassenen: de laatbloeiers en de muzikale masochisten. Die kleuters doe ik allemaal weg.
  Marcello lijkt me aardig, goed om te zien ook. Sterke, stevige billen, donkere ogen, mooie lange handen. Een prettig gezicht.
  Drie jaar heeft hij les gehad van ene Ivan Zubdevic, mij onbekend. Deze collega blijkt onlangs te zijn verhuisd. Waarheen is me ontschoten. In elk geval heeft hij mij bij Marcello aanbevolen. Moet ik dit nu beschouwen als humor of als collegialiteit zonder aanzien des persoons? Nogmaals, ik ken die hele man niet. Ik wil hem niet kennen ook, geloof ik. Nergens goed voor.
  Even maakte verontrusting zich van mij meester. Lagen mijn vroegere liefdesaffaires reeds zo hoog in de vergetelheid opgetast, dat mijn geheugen nu een ex-minnaar kwijt was?
  Ik zal me er niet verder in verdiepen waarom die idioot... (Ik noem hem een idioot, hij wekt mijn weerzin op, ongezien! Waardoor eigenlijk?) ...waarom die idioot leerlingen naar mij toestuurt. Als er nog meer komen zal ik nemen wie me aanstaat. Marcello mag blijven, want hij is mooi en rustig, al speelt hij belazerd.


Woensdag 21 juli.

Sinds de week ervoor was er niets veranderd. Het was nog steeds zeer warm. Het dreigde zo'n zomer te worden die het eerstkomend decennium als referentiepunt in de tijd kon gaan gelden. Weet je nog? Dat was die zomer dat het zo heet was... Iets dergelijks.
  Marcello had vandaag zijn tweede pianoles. Deze verliep probleemloos tot vlak voor het einde. Een simpel quatre-mains van Diabelli speelden ze. Weliswaar achtte hij dit soort gediabelli onder zijn niveau, maar iets moeilijkers had hij op dit moment onmogelijk aangekund. Want nu hij opeens zo dicht naast Lysenka zat leidde haar lichaam hem af, bracht haar nabijheid hem letterlijk van de wijs. Ze was zeker tien jaar ouder dan hij, maar dat vonden zijn instincten geen enkel bezwaar.

Je komt haar zelden tegen, die uitzonderlijke vrouw die met de uitstraling van haar lichaam op een onverklaarbare manier een sterk magnetisch web om je heen lijkt te spinnen. Ze heeft nooit het uiterlijk van een filmdiva of fotomodel, maar alles aan haar is mooi en lijkt precies bij jou te passen. Al je gedachten raken ondergeschikt aan je innerlijke driften. Haar huid voelt net zo zacht en veilig als die van je moeder vroeger, het is een onbeschrijflijk genot wanneer ze in een spontane vriendschappelijke omhelzing eens om je nek komt hangen. Ze voelt perfect, je wilt opgaan in haar warme vormen, want zij is voor jou de ultieme vrouwelijkheid.
  Het is alsof je in haar nabijheid een rijk mengsel aan feromonen zit in te ademen, je wilt haar aanraken, strelen, tegen je aandrukken, bezitten. En ondertussen gaat ze zelf gewoon laconiek door waarmee ze bezig was, heeft ze blijkbaar niet eens in de gaten wat voor hormoonvloedgolven ze in beweging heeft gebracht.
  En daar ben je dan mooi klaar mee, daar kom je niet meer van los. Ook al loop je nu onmiddellijk weg, nog tot in lengte van jaren speelt ze op de meest onverwachte momenten door je hoofd. Vrouwen met dezelfde naam hebben ineens weer háár gezicht, nummerborden op de snelweg spellen haar initialen, geen appel smaakt meer als die ene waarvan zij je eens een hapje met je deelde.
  Blijf dan maar eens gewoon doorspelen alsof er niets aan de hand is, dacht Marcello met een diepe bibberende zucht.

"Lukt het nog?" vroeg Lysenka.
  "O, jawel..." antwoordde hij, terwijl hij voelde hoe vanonder elk van zijn oksels twee zweetdruppels gelijktijdig naar beneden vloeiden.
  Hij probeerde zich op het pianoklavier te concentreren, maar telkens wanneer de muziek het maar even toeliet werd zijn blik getrokken naar de smalle handen van Lysenka, die zo schijnbaar achteloos, of misschien wel werkelijk achteloos, de toetsen aansloegen. Lukraak werden ze neergezet en toch ontlokten ze wonderlijk genoeg de juiste klanken aan de vleugel, die daardoor tot halverwege het klavier werkelijk schitterend klonk.
  Hoe schizofreen moest dit arme instrument zich voelen. Want hoe pover daarentegen klonken de door hem aangeslagen tonen, steeds schrikachtig tevoorschijn springend, alsof ze maar juist op tijd gevonden waren, wat meestal ook zo was.
  Roodgelakte nagels waren doorgaans lang, althans in zijn wereldbeeld. De lichtrode nagels van Lysenka waren kortgeknipt en bleven zijn aandacht afleiden. Zelfs wanneer hij gewoon recht voor zich uitkeek naar de bladmuziek trokken ze nog felle strepen in de linkerhoek van zijn blikveld.

Hij speelde rechtdoor op een punt waarop hij iets had moeten herhalen. Of hij soms zat te slapen, vroeg ze. Na enige aarzeling besloot hij te bekennen dat hij werd geobsedeerd door haar nagels.
  "Mijn nagels? Hoezo?"
  "Ze zijn eigenlijk veel te kort om rood te zijn."
  Onmiddellijk stopte ze met spelen en stond ze op, liep naar het raam en hield haar vingers gespreid in het licht. Geruime tijd bestudeerde zij ze met nadenkende blik. Het was alsof zij achteraf spijt voelde toegegeven te hebben aan een meisjesachtige gril, want met een zeker misprijzen in haar stem zei ze, meer tot zichzelf:
  "Het lijkt inderdaad nergens naar..."
  Zo had hij het ook weer niet bedoeld.
  Even keek ze hem vorsend aan. Geheel onverwacht vroeg ze toen: "Wil jij óók een borrel?"
  Hij had liever wat fris.
  Met lange passen overbrugde Lysenka de afstand naar de keuken. Een fles bronwater slaakte daar even later een zucht van verlichting. Ze kwam terug met een koel beslagen glas Spa en een tot de rand gevuld borrelglas. Een fles wodka hield ze onder haar oksel geklemd.
  Hij mocht zijn glas niet op de piano zetten, kreeg zelfs niet eens de tijd een slok te nemen. Alles werd op het lage tafeltje uitgestald en ze speelden meteen door. Hij was ietwat overdonderd. Gingen ze nou wat drinken of niet? Vanuit de verte stond het bronwater zijn dorst te kwellen. Een fijne mist ontsprong de heldere vloeistof.
  Hij maakte nog meer fouten dan voorheen, want behalve de vrouwe naast hem lokte nu ook de dorstlesser op het tafeltje.
  Na een van zijn zoveelste missers rende Lysenka eensklaps naar haar borrel. Ze sloeg hem wild achterover, dacht even na, nam toen nog een aantal klokkende teugen rechtstreeks uit de fles en zette tot slot vast een nieuwe hoeveelheid in het glaasje klaar.
  Marcello geloofde zijn ogen niet. Hij vergat van zijn plaats te gaan om eveneens een paar slokken uit zijn glas te nemen.
  Zonder een woord te zeggen ging Lysenka weer naast hem zitten en opnieuw speelden ze verder. Verontrust vroeg hij zich ondertussen af of hij haar soms ergerde. Hij vermoedde van wel, want na een nieuwe stranding stuurde ze hem van het klavier en mocht hij eindelijk op de bank wat gaan zitten drinken.

Lysenka Becker hees zich overeind aan de rand van de vleugel. Vervolgens drentelde ze een tijdje schijnbaar doelloos door de kamer, haar armen hingen langs haar lichaam af, haar handen openden en sloten zich beide gelijktijdig, in een traag ritme. Bijna onvermijdelijk kwam zij op haar weg weer de piano tegen. Met een plof liet ze zich op de kruk neer. Verachtend staarde zij een ogenblik naar de toetsen en begon ineens, in een bevlieging, nee, of ze dol geworden was, in het wilde weg met starre handen op het klavier te beuken, een harde trek om de mond.
  In zijn verbeelding, en misschien ook wel in 't echt, hoorde Marcello de glimmende wieltjes onder de poten van de vleugel verbeten op hun glazen schoteltjes knarsen. Hij bezag de BECHSTEIN, die onder het geweld iets van zijn hautaine uitstraling verloor, nu met meer sympathie dan voorheen, eigenlijk met de meevoelende bewondering die de meeste mensen al snel in zich voelen opwellen ten aanzien van alles dat lijdt. Met name wanneer dat lijden toch met een zeker behoud van grandeur gepaard gaat. Dat is nog een hele kunst, je waardigheid behouden in ellendige omstandigheden.

Alsmaar door ging het rammen, minutenlang. Onvoorstelbaar was het. Aanvankelijk probeerde hij de situatie van de grappige kant te bezien, doch naarmate de kakofonie langer aanhield viel hem dit toch zwaarder. Uiteindelijk begon hij zich zelfs bijzonder ongemakkelijk te voelen. Het ene moment was daar die haast onweerstaanbare, nerveuze lachkramp die door zijn kaken trok, het volgende had hij de neiging tot vluchten, de deur uit, de nuchtere straat op.
  Ergens uit een raam beneden schreeuwde een buurvrouwenstem: "Hé!! Moet dat?!"
  Achteraf zou Marcello zich enigszins ongerust afvragen wat nu de oorzaak van deze buitensporige vertoning geweest kon zijn. Had hij haar geïrriteerd met zijn -hij gaf het toe- ronduit abominabele spel? Had hij daarvóór al iets verkeerds gezegd? Over die nagels? Maar dan nog...
  Misschien lag het helemaal niet aan hem, was ze gewoon bij tijd en wijle een beetje getikt, zomaar... plotseling, van het ene moment op het andere. Of snel dronken, dat kon ook. Je had wel van die mensen. Hoewel, van die paar slokken? Waarschijnlijk had ze er in de keuken al eentje naar binnen geslagen. Of een hele rits. Of voor de les al zitten zuipen.

Juist op het moment dat hij overwoog maar iets te roepen om de herrie te doen ophouden, kwam Lysenka tot bezinning en werd de atonale kastijding abrupt beëindigd. De vleugel jankte inwendig zachtjes na. Het meest hinderlijk was toen weer de even vergeten drukkende warmte.
  "Zo, dat doet een mens goed!"
  Inderdaad zag ze er zowaar enigszins verkwikt uit. Ze stond op en kwam voor hem staan.
  "En? Wat vond je ervan?"
  "Nou, eh..."
  "Jij dacht natuurlijk: wat doet dat mens hysterisch!"
  Hij trachtte tijd te rekken door nog een slok van zijn Spa te nemen. Een diplomatiek antwoord wilde hem echter niet te binnen schieten. Hij bleef zwijgen, maar dat hielp niet.
  "Of dronken! Lijk ik dronken? Zeg eens eerlijk! Je kunt toch wel zeggen wat je denkt? Geneer je niet. Dat doe ik óók nooit!"
  "Nee..."
  "Alleen sterke mensen durven idioot te doen als ze daar zin in hebben. En ik ben een sterk mens..."
  Ze had de woorden gedecideerd uitgesproken, maar een geforceerde ondertoon verried dat zij besefte dat haar geestelijk evenwicht aan het wankelen was geslagen.   Zij boog zich naar Marcello toe en provocerend bracht zij haar gezicht tot op enkele decimeters van het zijne. Ze rook lekker, afgezien van de lichte alcoholzweem. Hij zou haar zó kunnen kussen. Bijna sissend fluisterde ze:
  "Toe dan! Je durft toch zeker wel te zeggen wat je denkt? Of niet? Is het te erg? Misschien vind je wel dat ik gek ben, of op z'n minst in de war! Is het dat? Ja, dat zou best kunnen... Dit moet wel heel vreemd voor je zijn..."
  Marcello voelde zich door haar woorden min of meer betrapt en had het idee dat wanneer hij niet ogenblikkelijk iets zei, ze aan hem zou kunnen zien dat hij inderdaad de indruk had dat ze enigszins verknipt was.
  "Doe je... eh... Deze muziek, speel je die wel vaker? Ik bedoel, waar je leerlingen bij... Als onderdeel van de les zeg maar..."
  Zij draaide zich geërgerd om, liep terug naar de vleugel en wierp hem vandaar een minachtende blik toe.
  "Goed zo! Blijf jij maar beleefd, niks laten merken, dat is altijd het beste in zo'n geval, zeggen ze!"
  De woorden werden uitgespuwd, omdat ze bitter waren. Een paar kleine speekselbelletjes glansden op het zwarte oppervlak van de vleugel. Marcello kon ze zelfs vanaf zijn plaats op de bank zien.
  Lysenka draaide haar hoofd naar het raam en staarde van een afstand naar buiten, naar de gevels aan de overkant. Het werd onaangenaam stil.

Toen dit zo een tijdje had geduurd, besloot Marcello dat het beter was te vertrekken, hoewel hij het liefst bij haar bleef, gevangen in de aantrekkingskracht die zij onverminderd op hem uitoefende.
  Om haar aandacht op hem te vestigen stond hij op en kuchte hij, maar het hielp niet. Haar ogen bleven star uit het raam gericht.
  "Eh, ik denk dat ik maar eens ga..."
  Het scheen niet tot haar door te dringen. Daarom haalde hij zijn boeken van de piano en stopte ze een beetje treuzelend terug in het katoenen tasje. Maar nog altijd geen enkele reactie.
  Uiteindelijk liep hij langzaam, haast sluipend naar de deur. Het verkeerd om draaiende slot ging moeilijk open.
  "Heb ik je aan het schrikken gemaakt?" klonk het plotseling timide achter hem. Zo te zien een beetje onzeker op de benen kwam Lysenka toch nog op hem toegelopen om hem uitgeleide te doen. Kennelijk had juist het geluid van het slot, als de vingerknip van een hypnotiseur, haar alsnog doen ontwaken uit de gedachten waarin zij was verzonken.
  "Nee, dat niet," loog hij, "maar ik moet weg..."
  "Oh..."
  Het klonk teleurgesteld. Hij voelde zicht verplicht geruststellend te glimlachen, want zij had ineens iets tragisch in haar houding, iets meelijwekkends. Hij kreeg direct aanvechting om een troostende arm om haar heen te slaan, maar hij wist niet zeker of je zoiets wel kon doen bij je pianolerares.
  "Je komt toch wel terug hè, volgende week?" vroeg ze met bijna smekende stem.
  "Natuurlijk," zei hij ferm. "Hoezo?"
  "Nee, zomaar. Ik dacht... Misschien..."
  Marcello begon ondertussen de trap af te lopen. Achter hem werd de deur zachtjes gesloten, maar hij voelde het meer dan hij het hoorde.


Donderdag 22 juli, dagboek van Lysenka.

Een vreselijke kater had ik. Heb ik nóg eigenlijk. Wanneer ik naar mijn hart te werk ging zou ik vandaag snel klaar zijn met dit geschrijf. Ik zou slechts één woord in reusachtige kapitalen dwars over deze bladzij schrijven: GESCHIFT!
  Ik kan wel janken van spijt en schaamte nu ik het woord concreet voor me zie en telkens besluipt mij de vraag: doe ik wel normaal? Op zo'n vraag is het antwoord moeilijker te krijgen dan je zou denken, zeker wanneer je alleen woont en er niemand is om je dagelijks gedrag aan te toetsen.
  Al te veel herinner ik me niet van gisteren, maar hetgeen ik nog wel weet was kennelijk ook de aanleiding om mij gisteravond verder te bezatten. Wreed verzuipen, als een verwilderde kat, moest ik die algehele verschutting. Mijn zelfverwijten heb ik voorgoed in nevelen trachten te hullen, zoals dat heet. Vergeefs natuurlijk, ze tekenen zich alweer scherper af naarmate de alcoholmist verder optrekt.
  Bovendien was ik gisteren vergeten dat ik pillen had genomen, iets dat me niet gauw gebeurt. Mijn roes moet er door verergerd zijn: de hele nacht en ochtend ben ik godverdomme total loss geweest.
  Marcello heeft zonder twijfel een verbijsterende uitwerking op mijn verstand gehad, want zoveel drank is niets voor mij. Ik kan er niet eens tegen.
  Ik ga er maar van uit dat de jongen niet meer terugkomt, al zei hij van wel. Zo'n natuurzuivere idioot als ik kan hij maar het beste verre van zich houden. Hij was nog zo beleefd om niet meteen weg te rennen, de schat.
  Mocht hij tegen alle verwachtingen in toch terugkomen (met zo'n slechte beschermengel zou ik niet kunnen leven), dan moet ik zuinig op hem zijn.
  Vertroetelen, maar niet teveel. Dat schrikt weer af. Niet zoveel liefde ineens, langzaam aan... langzaam... maar zeker. Hij is de moeite waard. Zijn lichaam, zijn stem, zijn verborgen gedachten, ze intrigeren mij meer en meer, hoe langer ik aan hem denk.
  Ik moet oppassen dat mijn fantasieën niet met me op de loop gaan, anders herken ik straks de werkelijkheid niet meer, doe ik zónder drank al raar.
  Straks zeg ik... Wie weet is het al zo ver. De buurvrouw van beneden kijkt me vreemd aan de laatste tijd, of moet ze alleen maar wennen aan het feit dat mijn haar eraf is?


Woensdag 28 juli.

Het is te heet, veel te heet! Iedereen zeurt erover. Twee weken duurt die hitte nu al. Of is het langer? Nee, twee weken is het, zeker twee weken, want toen...
  Vandaag is pianospelen wel het laatste dat je moet doen. Het zweet staat op je vingertoppen, weet je dat? Het ligt als een oliefilm tussen touché en toetsen. Je glijdt steeds weg.
  Wat laat al! Kwart over vijf. We beginnen toch om vijf uur precies? Dat was tenminste de afspraak.
  "Waar wacht je nou eigenlijk op, Lysenka?"
  Wachten heeft geen zin. Hoe vaak heb je niet voor niets zitten wachten? Gewoon beginnen... niet wachten.
  Stil is het in huis. Op straat trouwens ook. Anders hoor je de straat altijd, vooral als de ramen openstaan, zoals nu. Nee... pianospelen kun je beter niet doen nu. Veel te warm. Kijk maar achterom als je opstaat van de kruk: vochtige bilafdrukken op het zwarte skai.
  "Gadverdamme!"
  Alles plakt. Moet je zien! En we moeten nog een hele les!
  Dit huis werkt op m'n zenuwen als het zo rustig is. Waar is iedereen? Vind jij het nou ook niet stil? Het lijkt verdorie wel of iedereen naar het strand is. Er rijden zelfs amper auto's.
  "Ik begin gewoon vast!"
  Doe dat! Je moet je niet in de maling laten nemen. Dan denken mensen al gauw dat ze over je kunnen lopen. Zo gaat het altijd tenslotte.
  Rustig aan. Langzaam spelen... langzaam. Later kun je sneller. Die Chopinpreludes zijn lastiger dan je denkt. Weet je, Marcello, als het volgende week nog zo warm is kunnen we beter 's avonds afspreken. Zo is het geen doen. Dit houden we allebei niet vol zo.
  "Wacht, wacht... ik heb nog een beter idee!"
  De les was gewoon al bijna afgelopen, ja? Je was wat vroeger gekomen, dus we konden ook iets eerder ophouden. We hebben hard gewerkt. Je... je kon niet ontspannen zitten, dát was het! Dat kon je niet! Je hield steeds maar je schouders zowat naast je oren onder het spelen. En je ellebogen. Je ellebogen hield je ook te wijd. En je pink omhoog, die pink rechts...
  "Hè, een windvlaag, hoor je dat?"
  Kijk maar, de lamellen van de jaloezieën bewogen even. Ze lispelen dat er regen komt. Eindelijk, dan koelt het tenminste af. Ik verlang naar koelte en frisheid.
  "Weet je wat, ga maar op de bank zitten, dan speel ik een stukje Debussy voor je... Of wacht, eerst wat drinken. Ik zal eerst wat te drinken voor je halen. Goed?"
  Schiet op Lysenka, anders gaat hij weg, net als de vorige keer. Rustig, hij blijft heus wel. Je gaat immers wat spelen? Het is vandaag te warm om te spelen. Er komt meer wind. Wanneer je het raam helemaal omhoog schuift is het heus wel te doen.
  Dat kan niet, dan klimt de kat op de richel. De kat is dood. Ja, de kat is dood, natuurlijk. Weggelopen, maar vast dood, anders was hij wel teruggekomen. Vast... hij was erg aan ons gehecht... nietwaar... Ivan?
  "Zo, asjeblieft: lekker koel. Ik zal het raam ook nog wat verder open doen, dan tocht het misschien een beetje door."
  Hij kijkt vast naar je, nu. Hij kijkt naar de contouren van je lichaam die door je witkatoenen zomerjurk te zien zijn als je voor het raam staat. Je bent nog mooi, toch? Wacht, niet te snel weer teruglopen, laat hem kijken... Doe maar even of je iets ziet op straat. Er staat geen fiets aan de overkant. Hij komt toch altijd op de fiets, of vergis ik me? Ja, je vergist je, natuurlijk vergis je je. Hij moet lopend gekomen zijn. Ach, het belangrijkste is dat hij er is. Speel wat. Ga zitten en speel wat.
  Hij kijkt weer... Kijk hoe hij je handen volgt als je je jurk langs je heupen gladstrijkt. Doe net of je het niet merkt. Hij wil iets met je, dat is duidelijk. Je ziet er nog goed uit, je huid vertoont slechts vage rimpelingen. Ze zijn amper te zien, alleen als je een moeilijk gedeelte speelt. En dan nog, wat zou 't ook... Stop nu niet, speel nu gewoon verder. Niets van aantrekken. Bovendien hoor je dan het tikken van die rotklok niet. Die tikt telkens maar ‘wat is het stil... stil... stil...'
  Zie je? Het is al over half zes. Afspraak is afspraak. Vijf uur beginnen we!
  Je had beter kunnen weten. Na de vorige keer... Hij zou toch komen? Het is je eigen schuld, je hebt het weer zelf verpest. Logisch dat hij wegblijft. Wie wil er nu zo'n...
  "Godverdomme!"
  Ja, ga een beetje zitten snotteren, lekker zielig doen. Neem nog maar een pil, daar wordt je hoofd weer rustig van. En dan ga je even kalmpjes op bed liggen, ja? Het is toch veel te warm om piano te spelen, om les te geven. Misschien kwam er wel wat tussen.
  Hij vond het zelf ook te warm, dat was het! Natuurlijk! Zie je wel? Je maakt je ongerust om niets! Volgende week...
  Je moet hem laten betalen. Het is geen stijl dat hij zomaar niet komt. Zit jij hier voor niets te wachten. Gewoon laten betalen...
  "Je betaalt maar mooi, hoor je?! Je betaalt maar mooi!"
  Schreeuw niet zo, denk om de...Dat mens! Als ze weer zo stom kijkt krab ik haar de ogen uit.
  Ga nou maar even liggen. Rust uit... Niet denken nu. Draai je om: kijk maar niet naar die spiegel...


Donderdag 29 juli, dagboek van Lysenka.

Ik heb lang geslapen, de hele avond. Diep in de nacht is het nu al. Ik was zeker vermoeider dan ik dacht. De les was enerverend, ik voel het nog: de herinnering komt weer terug, al is zij vreemd genoeg veel vager dan ik zou wensen.
  Verward was ik, alweer, ditmaal denk ik niet alleen van drank of pillen, maar ook van opwinding, blozende puberale opwinding. Ik heb mij zelden door slechts het kijken van iemand zo verleid gevoeld als deze middag. Ik heb er niet aan toegegeven, gelukkig, maar ik heb er nu al spijt van. Ik zal mezelf in de hand moeten houden, anders wordt het niets met de pianolessen van die arme jongen.
  Volgens mij kan ik hem beter voorgoed wegsturen, want hij brengt blijkbaar mijn hoofd en zinnen op hol. Statisch geladen lijkt hij, prikkelingen doortrekken mijn lijf als ik in zijn buurt ben, het is of alle donshaartjes op mijn huid zich nieuwsgierig oprichten om te kijken tot wie zij zich zo aangetrokken voelen.
  Zijn geest waart in mij: in mijn keel, in mijn hart, in mijn borsten en mijn buik. Zou hij weten wat hij aanricht? Ik denk 't niet.
  Ik kan beter geen rare dingen in mijn hoofd halen, want uiteindelijk zal het natuurlijk niet meer blijken te zijn dan weer een van die tragisch eenzijdige liefdes. Ik ben vast zo'n eenzame, ouder wordende vrouw, zo'n lekkere stereotype. Zo'n vrouw die haar jeugd krampachtig achter zich aan door de tijd heeft gesleurd. Wanneer ze onvermijdelijk toch een keer omkijkt, komt ze tot de ontdekking dat ze alleen maar herinneringen bij de hand heeft. Ik moet er niet aan denken. En toch: ik voel me ouder met de dag, netjes, zoals onze cultuur dat voorschrijft. Ik laat mezelf teveel alleen, denk ik.


Woensdag 4 augustus.

Je was 's avonds gekomen, want ik had je opgebeld. Veel beter zo, ja, veel beter. Dat vond jij toch ook? Zeg nou zelf, veel koeler toch? Wat een zomer!
  Om acht uur... of nee, dan is het nog niet koel. Tien uur! Dat kon nog net, want je kon het niet te laat maken. Je moest immers de volgende dag weer werken? Ik werd pas wakker toen je aanbelde. Ik had na het eten even op bed gelegen, ik was moe. De laatste tijd ben ik wel vaker moe...
  "Je vindt het toch niet erg dat ik in mijn kamerjas loop hè?"
  Ik zie er niet uit, geloof ik. Als ik eruit zie zoals ik me voel, dan is het diep ellendig!
  "Waar zijn mijn sigaretten? Ik moet roken!"
  Zie jij mijn sigaretten ergens? Ik ben de laatste tijd weer gaan roken, tegen de draaikolk in mijn hoofd, die eeuwige rottige draaikolk van onrust en verwarring.
  "Godverdomme!"
  Die spanning, die verwarring. Ik voel me alsof ik met mijn fikken in het stopcontact sta. Wat heb ik voor een lijf? Wanneer heb ik er voor het laatst lol van gehad? Wanneer was dat, hé, lijf?
  "Weet je dat ik naakt ben onder m'n kamerjas?"
  Of nee, dat moet ik helemaal nog niet zeggen, dat moet een verrassing voor je zijn. Nee, je wist nog niets. Het is toch heel gewoon dat ik een kamerjas aanheb? Ik ben immers net wakker? Trouwens ik loop wel vaker zo, 's avonds. Lekker ontspannen...
  Ga nou niet in je gezicht zitten wrijven, het gaat alleen maar strakker aanvoelen zo. Let liever op je ademhaling. Is het hier nu zo benauwd? Ik krijg zowat geen lucht. Rustig nou!
  "Kalm, kalm nou maar... "
  Direct val ik nog flauw, of misschien ga ik wel... Even voor het open raam. Rustig, rustig ademen. Ik ben bang. Gelukkig ben jij bij me. Je zal wel denken...
  Ik ben bang om alleen te zijn. En stel je eens voor, als ik nu doodga, dan weet niemand het, dan lig ik hier zomaar dagenlang te rotten, geen mens die me mist.
  Oh nee, toch niet, jij was bij me. Gelukkig. Arme Marcello, trek je van mij maar niets aan, ik neem wel een paar van die rottige pillen, dan gaat het wel weer.
  Zal ik soms weer wat voor je spelen? Jij kwam achter me staan, zachtjes, bijna zonder dat ik het merkte. En je begon mijn schouders te strelen, goed? Ik speelde gewoon door, net of zoiets heel normaal was bij ons. Heel langzaam voelde ik je handen naar voren kruipen, langs mijn hals en ze zakten af naar m'n borsten. Toe maar... Voel hoe verlangend strak mijn tepels staan, door jou, voor jou... Raak ze aan met je mooie vingers...
  Weet je wat? Ineens stopte ik met spelen en liet ik mijn kamerjas naar beneden glijden. En jij schrok, want de gordijnen waren nog open. Kan ons het schelen!
  "Ik zal ze wel dicht doen."
  Wat is het nu donker zo. De dingen zijn nog maar net te onderscheiden. Het maakt me bang, ben ik er zelf nog wel? Ik moet licht aandoen, ik moet kunnen zien dat de wereld er nog is. Ik moet kunnen zien dat ik niet dood ben. Houd je nou rustig. Die godverdomde angst altijd! Waarvoor?
  "Je bent weer aardig hyper, hou je kalm."
  Ja, ja, makkelijk praten, makkelijk praten! Ik krijg 't koud. De avondlucht is toch killer dan je zou denken... Het is het klamme zweet natuurlijk. Ik zweet me gek! Ik doe die kamerjas weer aan, je kan me wat. Het heeft toch geen zin. Als ik op jóu moet wachten...


Vrijdag 6 augustus, dagboek van Lysenka.

Over herinneringen gesproken: de laatste tijd herinner ik mezelf niet meer zoals ik mezelf zou moeten herinneren. Het klopt allemaal niet. Ik schrijf het zo laconiek op, als een constatering, maar ik ben bang.
  Schijn en werkelijkheid lijken door elkaar te vloeien. Soms is het net of er ook andere mensen in dit dagboek schrijven, zó raar... Een vorige dag durf ik amper terug te lezen, uit vrees voor wat ik over mezelf zal vinden.
  Ik ben af en toe op van de zenuwen, sta voor het open raam naar lucht te happen, doodsangstig. Wanneer raak ik hier eens van af? Wanneer zal deze ellendige bezoeking eens eindigen? Ik weet het niet.
  Het is erg bedreigend om het gevoel te hebben langzaam de controle over mezelf te verliezen. Ik weet niet eens zeker of het wel of niet zo is, het is een vermoeden, een sterk vermoeden. Maar juist omdat ik het niet zeker weet ervaar ik het als een bedreiging. Een mens moet tenslotte voor zichzelf kunnen instaan, nietwaar?
  De tijd dat ik vertrouwen had in mijn eigen geest, mijn eigen lichaam, ligt al meer dan tien jaar achter me. Het moment waarop dat veranderde herinner ik me nog precies, gek is dat... Een litteken in de tijd.
  Zonder enige moeite zie ik het telkens weer voor me, beleef ik het opnieuw, dat plotselinge ogenblik van hevige angst, zoals ik dat voordien nog nooit gekend had. Een angst, die sindsdien bij me gebleven is, in mijn wezen huist als een kwade geest in een spookkasteel: de buitenstaander lacht erom, maar binnen is het menens.

Was het de drukkende vreemdheid van het land waar ik toen was, die me vatbaar maakte voor dat sluipende, innerlijke onheil? Misschien...
  Ik wandelde door een lome avond, alleen door die Slavische stad, waar ik een concert had gegeven. De stilte werd gevormd door eeuwigdurend subtropisch getjirp. Bij een lange, rustieke laan kwam ik, een laan met grote bomen aan weerszijden. Ik geloof dat het platanen waren, twee onafzienbare rechte rijen tot in de verte. Het leek een tunnel, met af en toe, op regelmatige afstanden, een zwak lantaarnlicht. Het eind ervan lag in de duisternis.
  Waar ik stond, nog voor het begin van de laan, was aan mijn linkerhand een muur, met daarachter een lage, vervallen tribune van een paardenrenbaan. Ik kon net de bovenste rij gammele banken stakerig zien afsteken tegen de avondlucht.

Alles was verlaten op dit uur. Bij een doorgang in de muur stond alleen een oude man achter een popcornmachine, waarvan de helverlichte glazen bol een baken in het donker was. Zijn aanwezigheid leek tamelijk zinloos. Ik kocht daarom wat van de gepofte maïs, hoewel ik er eigenlijk niet van hield. Binnenin de glazen bol zag je het spul omhoog stulpen, als lava uit een krater. Ik kreeg het mee in een witte puntzak. Vanuit de lichtkring van de popcornmachine staarde ik in de duisternis, bij mezelf overleggend welke richting ik zou nemen. Onderwijl propte ik een handvol popcorn in mijn mond. Het smaakte zout.
  Om me beter te kunnen oriënteren stapte ik uit het licht. Op dat moment, terwijl ik daar zo stond, op de grens van licht en duister, leek het alsof ik plotseling werd aangeraakt door een ontzettende doodsangst, zo geheel onverwacht, waarbij het zweet mij aan alle kanten uitbrak. De popcorn spuwde ik haastig uit, de stukken bleven plakken op mijn lippen, aan mijn kin.

Ik had het zo benauwd, dat ik dacht te stikken, ondanks het feit dat ik volop en diep ademhaalde. Het leek me steeds niet diep genoeg.
  Een panisch gevoel van alleenzijn overviel me als een heftige schrik, en ik verlangde naar de aanraking van zomaar een ander mens, iemand die me misschien kon helpen, die althans zou merken dat er iets helemaal mis ging met me, iemand die mijn handen geruststellend zou vastpakken. Maar er was niemand, behalve de man bij die stomme popcornkotsmachine.
  Hij zag me niet eens geloof ik, hij stond maar zo'n beetje achterlijk in die glazen bol te staren. Alles voltrok zich binnen in mij en er wás ook niets te zien. Bovendien stond ik buiten de lichtkring, ik was hoogstens een vaag silhouet.
  In een eerste impuls wilde ik naar de man toegaan, maar hij was een deel van die plotseling zo dreigende en vreemde omgeving, en dat weerhield mij. Mijn eigen lichaam, zelfs mijn eigen lichaam was mij vreemd. Ik leek een halve meter boven de grond te zweven. Ik moest gaan zitten om er zo dicht mogelijk bij te komen, om het contact ermee niet echt te verliezen. De muur was een paar meter van me af: nóg een houvast! Ik ben er naartoe gekropen en er met mijn rug tegenaan gaan zitten.

Een hele tijd bleef ik maar staren naar het licht van de popcornman, om mezelf ervan te overtuigen dat ik nog kon zien, dat ik nog bestond. Zolang ik maar dat licht zag, was het goed...
  Mijn huid voelde eng aan, overgevoelig, maar juist daardoor als verdoofd. Pas toen ik het koud kreeg voelde ik me weer veiliger. Gek eigenlijk...
  Ik kan er beter over ophouden, ik voel me er ineens ellendig door. Het is als het oproepen van geesten, de herinneringen keren zich tegen me. Ik moet iets gaan drinken. Mijn mond voelt strak en droog aan. Ik kan beter een boek gaan lezen. Tenminste, als ik nog iets heb om te lezen. Waar zijn al mijn boeken? Ik had er veel meer, dacht ik. Ivan had een massa boeken... Misschien kan ik beter gaan slapen, m'n hoofd steekt.

Ik heb dit alles vaker opgeschreven, ik weet het zeker. Morgen kan ik verder gaan. De kat heeft hij misschien ook wel meegenomen, dat zal het zijn, tegelijk met de boeken...
  Ik moet er niet meer aan denken, het is niet goed voor me. Ik voel het. Steeds duidelijker. Mijn gedachten dwalen af. Ik kan niet eens meer aan iets leuks denken, zoals Marcello. Hij was hier nog. Of niet? Was hij er nu wél of niet? Zie je? Ik weet het niet eens meer zeker!
  Stop nu maar. Morgen verder. Steeds verder wég. Ik moet hier vandaan! Hier is niets meer...


Woensdag 11 augustus.

Het was uitgedraaid op een merkwaardig gesprek. Rond twee uur was Marcello met de nodige inspanning naar het huis van Lysenka Becker gestrompeld.
  Op de stoep zat een oude dikke buurvrouw te zonnen, op een houten keukenstoel, naast de openstaande buitendeur. Met lichte afschuw, zo met de kin iets teruggetrokken op haar borst, staarde ze naar zijn gipsbeen, dat een korte schaduw over de tegels wierp.
  "Lekker met die hitte!"
  "Ja, en het jeukt als een gek."
  "Moet je een breinaald nemen en dan zo d'r tussen... "
  Om niet tegen de zon in te hoeven kijken wanneer ze tegen hem sprak kwam ze overeind van haar keukenstoel. Het ging maar moeizaam.
  "Moet je hier wezen?"
  "Bij Becker, ja... Ik ben een leerling van haar."
  "Een leerling van haar..." herhaalde ze bijna misprijzend. "Heeft ze die dan nog? Nou, ze is thuis volgens mij, dus zie maar of je naar boven kunt komen met dat blok schoolkrijt aan je been."
  Hij klom bonkend de houten trappen op en klopte enige malen aan. Het bleef stil in het huis achter de deur, totdat binnen eensklaps langdurig de bel ging. De buurvrouw was hem blijkbaar vanaf de straat behulpzaam. Het haalde vooralsnog niets uit.
  Juist toen hij weer weg wilde gaan hoorde hij de planken vloer kraken. Hij klopte weer, dringend.
  Vanachter de deur informeerde de stem van Lysenka gedempt en kortaf wie daar was. Hij maakte zich bekend en verwachtte dat zij de deur zou openen, maar die bleef dicht.
  "Wat wil je?"
  Hij zei dat hij kwam bespreken hoe het verder moest met pianoles, dat hij een paar weken geleden zijn enkel had gebroken en dat hij daardoor al een tijdje niet had kunnen komen.
  "Ik heb een aantal malen geprobeerd je op te bellen dat ik niet... Kun je niet even opendoen?"
  "Nee! Nee... Dat kan niet! Mevrouw Becker is er niet."
  "Hoezo: mevrouw Becker is er niet..."
  "Ze is weg. Ik pas op het huis. De planten en... Ik ben de buurvrouw!"
  "De buurvrouw zit op straat. Op een keukenstoel."
  Er was even stilte.
  "Dan ben ik de buurvrouw van twee hoog."
  Helemaal beneden, in het portaal, werd blijkbaar meegeluisterd en af en toe ook iets opgevangen.
  "Daar woont geeneens iemand! Die woning staat leeg!" klonk het eigenwijs in het trappenhuis.
  "De buurvrouw van één hoog zegt dat daar niemand woont."
  Nogmaals was er een ogenblik van nadenkend zwijgen. Toen werd er op zachte, maar eigenzinnige toon gezegd:
  "Toch ben ik de buurvrouw van twee hoog! Mevrouw Becker is er niet!"
  Marcello moest bijna lachen om deze onzinnige koppigheid.
  "Waar is ze heen dan?"
  "Dat weet ik niet." Ze scheen weer even met zichzelf te overleggen. "Naar die Zubdevic denk ik... die Zubdevic! Daar zal ze heen zijn, daar ging ze immers vroeger mee. Hij wil steeds maar dat ze terugkomt. Daarom stuurt ie ook steeds leerlingen. Om te treiteren. Om me gek te maken! Hij weet toch dat ik dat niet meer kan, dat ik dan weer in de war raak?"
  Ze was zonder het te merken uit haar rol gevallen. Ze schreeuwde, met een beetje snotterend geluid, onderwijl weglopend, de woning in.
  "Dat weet hij, daar speculeert hij op!" klonk het daarna uit de verte. "Hij denkt dat als ik maar bang genoeg ben dat ik dan wel weer bij hem kom, net als de vorige keer..."
  Ze keerde terug naar de deur en zo te horen kalmeerde ze wat. Voorzichtig vroeg Marcello haar of ze toch niet liever zou opendoen. Zowaar deed zij het, aarzelend. Hij zag de deurkruk langzaam neerwaarts gaan. Een heldere strook licht, waarvan de breedte werd begrensd door de strakke lengte van de veiligheidsketting, deed vanuit de woning plotseling een felle uitval naar het schemerduister van het trappenhuis.
  Lysenka zat op haar knieën, drukte haar verfomfaaide gezicht, dat nat was van zweten en een beetje huilen, in de smalle opening.
  "Mevrouw Becker is er niet!"
  In de klank van haar stem hoorde zij zelf de tanende overtuigingskracht. Daarom zei ze de zin opnieuw, maar het hielp niet.
  "Mevrouw Becker is er niet..."
  Een kille rilling voer even door haar stem. Geen kleren had zij aan haar lijf. Ze was nog mooier dan hij had gedacht. Haar kaken kauwden iets, malend, slordig, haar tong zocht af en toe resten tussen haar tanden.
  "Het is niet goed met haar," riep de buurvrouw weer van halverwege het trappenhuis. "Van de week heb ik haar op de trap gevonden. Daar zat ze. En weet je hoe? Helemaal naakt. Popcorn was ze aan het eten. Van die popcorn."
  "Wil je ook wat popcorn?" fluisterde Lysenka.
  Haar smalle hand reikte hem een klef klontje popcorn aan, kennelijk had ze het al lange tijd in haar vuist geklemd gehouden.
  "Als ik helemaal opendoe, wil je dan... Kleed je je dan óók uit?"
  Onder normale omstandigheden zou Marcello niets liever hebben gedaan. Maar deze situatie was niet normaal en dus was het beste antwoord op een precaire vraag een wedervraag.
  "Waarom wil je dat?"
  "Ik dacht dat je..." Haar stem kreeg iets vertwijfeld verdrietigs, alsof ze in moest praten tegen een voor haar niet voor te stellen hoeveelheid onbegrip.
  "Ik heb 't toch ook voor jou gedaan? Net als de vorige keer? Ik zag het, ik zag hoe je keek... naar mij... laatst..."
  "Ik begrijp even niet wat je bedoelt. Ik ben al een tijdje niet meer geweest..."
  "Maar laatst dan, die ene avond, toen we... Ik had die kamerjas aan, die kamerjas, ben je dat soms vergeten? Waarom doe ik eigenlijk moeite die dingen te onthouden? Anderen mogen ze blijkbaar zomaar vergeten, alsof ze niets betekenen."
  Plotseling trok ze haar hoofd terug en sloeg wild de deur dicht.
  "Ga weg jij! Sodemieter op! Bemoei je er niet mee!" schreeuwde haar stem door het hout. Het was niet tegen Marcello gericht, maar tegen de buurvrouw, die ineens vlak achter hem op de trap was verschenen. Blijkbaar was zij voorzichtig naar boven geslopen.
  "Laat dat wijf opdonderen! Weg!"
  De buurvrouw zei kalm tegen Marcello: "Laat haar maar... Morgen is ze misschien weer wat beter..."


Maanden later, op vrijdag 18 maart.

Kennelijk was er ergens een stremming, want met regelmaat werden er op station Hoog Catharijne mededelingen omgeroepen dat treinen van een ander perron vertrokken dan de dienstregeling aangaf. Reizigers haastten zich in alle richtingen, kris kras door elkaar, naar de roltrappen bij de sporen.
  Marcello moest helemaal niet met de trein, hij wilde alleen naar een uitgang die zich diagonaal tegenover hem bevond , aan de andere kant van die mensenkluwen.
  Hij begon naar de andere zijde van de hal te laveren. Bijna in het midden aangekomen trok zijn aandacht direct naar een vrouw die roerloos temidden van het gekrioel stond. De vele passanten wierpen slechts een schichtige blik op haar. Een blik waaruit sprak dat zij hier niets mee te maken wilden en gelukkig ook niet hoefden te hebben, want zij moesten een trein halen.
  De vrouw was gekleed in een zwaar vervuild, slonzig grijs trainingspak. Haar lange blonde haar hing in klittende slierten langs haar oren. Het gezicht hield zij met gesloten ogen omhoog gericht naar de overkapping van de stationshal, terwijl de rest van de wereld letterlijk langs haar heen ging en twee duiven rond haar voeten scharrelden. Zij wiegde met trage regelmaat een beetje van voor naar achteren, geheel in zichzelf gekeerd. Zonder onderbreking wriemelden de vingers van haar beide handen op borsthoogte in elkaar.
  Marcello voelde hoe zijn keel verstopt raakte door medelijden. Niet dat hij nu iemand was die zich altijd direct aangegrepen voelde door het leed van de eerste de beste zwerver, maar dit was Lysenka Becker. Het was voor het eerst sinds vele maanden dat hij haar weer zag. Die hete wolk die vanuit zijn borstkas opsteeg in zijn strot kon dus net zo goed ook domweg liefde zijn...
  Het toppunt van tragiek was de grote opgedroogde bloedvlek in het kruis van haar flanellen trainingsbroek. Kennelijk stond zij daar al geruime tijd in het openbaar ongesteld te zijn, op welhaast het drukste punt van de stad, zonder er zelf ook maar enige notie van te hebben. En niemand die zich over haar had ontfermd of daartoe alsnog aanstalten maakte.
  Dit was toch zo'n plek waar tientallen camera's 'over uw en onze eigendommen' waakten? Waar rondom de klok toezicht was? Waar politie een officieel oog in het zeil hield?
  Een man op een grote schoonmaakmachine dweilde hier dagelijks strakke baantjes over de tegelvloer, wist Marcello. Het dweilvoertuig was nu nergens te bekennen, maar Marcello durfde erom te wedden dat zelfs die schoonmaker nonchalant om haar heen zou rijden, alsof zij de paal van het meeting point was.

Marcello ging tegenover Lysenka staan. Zij zag hem niet. Hij bevond zich buiten haar wereld. Ondertussen voelde hij dat een zwaar dilemma op zijn schouders kwam zitten. Hij wilde haar hier niet zomaar laten staan, hij moest iets ondernemen.
  Gewoon doorlopen kon niet, want het dilemma zou met hem meeliften en ongetwijfeld zou er bij wijze van spreken dan ook nog een onhandelbaar schuldgevoel bij hem achterop de bagagedrager springen. Hij zou niet eens kúnnen weglopen, haar aantrekkingskracht had nog onverminderd vat op hem, ondanks haar deplorabele toestand.
  Lysenka was er geestelijk niet best aan toe, zag hij direct. Zij had een probleem dat ver boven zijn macht ging. Hij overwoog een ambulance te bellen. Maar in dat geval zouden er broeders komen in oranje hesjes, dan zou de menigte in de stationshal ineens wél tijd hebben om in een kring om deze vrouw heen te komen staan, zouden zij hopen dat zij krijsend werd afgevoerd. Want een sappige scène om straks op kantoor te vertellen was nooit weg.

Bellen kon altijd nog. Marcello stapte op haar toe, pakte behoedzaam haar groezelige handen vast en maakte ze omzichtig los uit hun nerveuze verstrengeling. Het wriemelen ging nog even door en kwam toen tot rust. Haar kille vingers voelden de kalmerende warmte van zijn handen. Hier en daar bevond zich nog een spoortje rode lak op haar nu veel langere nagels, viel hem op. Gek dat hij zich dat ineens weer herinnerde, hoe zij gesproken hadden over haar nagellak.
  Marcello nam een besluit. Een riskant besluit, besefte hij. Hij bracht zijn gezicht iets dichter bij het hare en zei zacht: "Kom maar met mij mee, je kunt hier beter niet blijven..."
  Langzaam trok hij een beetje aan haar handen en eigenlijk tot zijn verwondering gaf zij mee, liet zij zich wegleiden door hem. Haar ogen bleven echter gesloten, alsof zij niet wilde zien hoe de omstanders naar haar keken.
  Marcello koos de eerste de beste uitgang, bij het busstation. Hij wilde zo snel mogelijk weg uit deze benauwende massa's van beton, glas en gestresste mensen. Normaal was hij zich daar nauwelijks van bewust, maar nu hij hier zo met Lysenka liep wist hij de aandacht op zich gericht en leken zijn zintuigen meteen ook alles scherper waar te nemen. Het gebruikelijke geurmengsel van versgebakken pistoletjes, parfum, patat en pis walmde nu nadrukkelijk in zijn neus en daarbij rook Lysenka ook niet al te fris. Ergens onder hem krijsten vertrekkende treinen in de wissels, van bovenaf dreinde achtergrondmuziek als een onafgebroken miezerige regenbui op hem neer. Daar dwars doorheen galmde een gesteriliseerde vrouwenstem dat de intercity naar Den Bosch een vertraging had van tien minuten.

Lysenka huiverde even toen zij in de winderige buitenlucht kwamen. Zij sjokte mechanisch met enigszins gebogen knieën naast hem voort.
  Marcello bedacht dat hij haar het beste mee naar zijn eigen huis kon nemen. Eenmaal dáár zou hij wel verder zien. Eerst Lysenka maar eens een beetje toonbaarder maken. Hij overwoog dat wanneer hij daarna eventueel hulpinstanties zou moeten inschakelen, zij allicht iets serieuzer zou worden genomen. Hij wist niet hoe dat soort dingen liepen, maar hij kon zich voorstellen dat hij haar wellicht een paar vernederingen bespaarde en dat haar waardigheid op die manier enigszins intact bleef.

Toen zij langs het conservatorium aan de Mariaplaats liepen, klonk ergens van boven pianospel.
  "En zo is de cirkel weer rond," dacht Marcello bijna cynisch. Hij had na de mislukte lespogingen bij Lysenka geen andere leraar meer gezocht. Kon altijd nog... Nu maar even niet... Hij had zich eerst met heel veel zichzelf opgelegde ratio van haar moeten losmaken. Opnieuw ergens pianoles nemen zou hem voortdurend aan haar hebben herinnerd. Dat bleek nu allemaal vergeefs geweest, nu kwam hij haar toch weer tegen.
  "Karma," mompelde hij spottend tegen zichzelf. Aanvaard dus maar je lot Marcello, leg je erbij neer dat je gewoon de lul bent nu...
  Plotseling hoorde hij Lysenka voor het eerst sinds al die maanden weer iets zeggen. Haar stem klonk hees en zacht. Haar ogen waren ineens open en keken wazig naar hem op.
  "Zal ik iets voor je spelen? Debussy of zo..?"
  Marcello kon een lachje niet onderdrukken. Ze zei het zo vertederend. Hij beroerde met de rug van zijn hand even zachtjes haar groezelige wang. Hij besefte dat hij haar nog nooit zo vertrouwelijk had aangeraakt. Haar huid had de sensuele fluweligheid die hij in zijn fantasie altijd al had gevoeld.
  "Ja, dat is goed... Doe jij dat maar. Als we thuis zijn. Thuis heb ik nog wel ergens een piano..."
  Blijkbaar tevreden sloot Lysenka weer haar ogen en slofte zwijgzaam naast hem verder.


ID1984852003

de wet van behoud van waardigheid

 

dealer in rust

Woensdag 18 Juni 2003 in categorie Vertellingen

Op het gevaar af zo langzamerhand zélf voor gek versleten te worden, serveer ik vandaag opnieuw een onthullende vertelling over de psychiatrie. U vindt hem hier in handig afdrukformaat.

Wie niettemin graag twijfelt aan mijn geestelijke vermogens verwijs ik toch naar de pagina onder de knop Verbale Voorwaarden. Want voor je het weet word je niet meer serieus genomen...

En serieus genomen worden is soms wel belangrijk in het leven...

dealer in rust

 

dealer in rust

Woensdag 18 Juni 2003 in categorie Vertellingen

De Vogelenzanglaan is geen vogelenzanglaan. Er zijn zo te zien geen vogelen en er klinkt zo te horen geen zang. Het is ook geen laan, maar een grauwe asfaltweg. Er staan geen bomen langs de stoeprand, er groeit geen onkruid in de nerven van het trottoir. Men had haar een andere naam moeten geven, in elk geval 'weg' moeten noemen of desnoods gewoon weg moeten láten.

De Vogelenzanglaan verdwijnt in het donker van een viaduct, waar een rumoerige autobaan onafgebroken overheen rolt. Eenmaal weer in het licht, aan gene zijde van de dijk, draagt de laan een andere naam, maar stelt nog steeds even weinig voor. Daar is een andere wijk, een zelfde tuinstad. Aan beide kanten van de snelweg worden de huizen vroeg oud.

Vlakbij het viaduct, op een hoek, zijn witgeschilderde etalageruiten. Een gezellige buurtzaak was hier gedacht: een kruidenier, een groenteman, een snackbar desnoods.

Er hangt een bord naast de deur. Beurtelings gebruiken drie specialisten de royale winkelruimte om er een spreekuur te houden voor hun fondspatiënten. Prima geregeld zo. Een grote wachtkamer en niet dat gedoe aan huis.

Het is zonnig, laat in de middag. Dat gelige licht heeft iets deprimerends. Het zal de symboliek van de ondergang zijn.
Vandaag zit de psychiater. Van vier tot zeven. Een vreemde tijd. De winkeldeur staat open. Oudere, tanige mannen staan buiten op de stoep hun shag te roken. Hun lange schaduwen zijn recht, maar hun timide gestalten opvallend krom. Alle drie staren ze zwijgend naar de Technische School aan de overkant. Dik kans dat daarover de laatste opmerking ging.

"Mag ik er even langs?"
Ze doen een stap opzij, kuchen even. Binnen is het donkerder dan je zou verwachten. De wachtkamer zit stampvol. Banken staan langs alle wanden. Iedereen zit tot het uiterste ingeschoven. Late binnenkomers en ongedurigen leunen hangerig in hoeken en tegen deurposten.
Op de tafel in het midden ligt opzichtig een groot, gelinieerd schrijfblok. Niet te missen.

"U moet uw naam op de lijst zetten. Voor de volgorde. U bent nummer drieënveertig." De magere vrouw heeft in deze behulpzaamheid haar tijdverdrijf gevonden. Zij zit dicht in de buurt van de lijst.
Een goedkope ballpoint ligt naast het schrijfblok. Bij elke regel staat een nummer. Achter tweeënveertig nummers staat al een naam.
Tweeënveertig verschillende handschriften. Een enkele eigenwijze in een andere kleur.
Toch eens even vragen: "Welk nummer heeft u zelf?"
"Nummer elf!"
Dat klinkt te triomfantelijk. Laat ook maar. Ze is het type dat om drie uur voor de deur ligt om niet te lang te hoeven wachten.
"En welk nummer is nu binnen?"
"Nummer negen. Maar het gaat snel. Hij was nogal laat vandaag. Hij is later begonnen. Ik ben zo aan de beurt. Ah, kijk eens aan!"
Nummer negen komt de spreekkamer uit, nummer tien wringt zich schielijk achter hem langs. Tegelijk gaat er een zoemer.
"Nou. zo dadelijk ben ik. Bij mij duurt het ook niet lang, Alleen even een receptje halen. Kwestie van een paar minuten. Ik neem niet veel tijd."
Ze lacht. "Gunst nee, ik kom hier al zo lang..." De lach is van haar gezicht verdwenen. Haar blik lijkt even naar binnen gericht. De pupillen van haar ogen staan vreemd groot, glanzend, nadenkend.

Nummer tien komt weer naar buiten. Het gaat inderdaad snel. De vrouw staat op. De mensen naast haar gaan iets breder zitten. De plaats waar zij zat vloeit langzaam maar zeker dicht. Net op tijd weet een rondhanger er zich nog meester van te maken. Met tegenzin wordt er weer ingeschikt, worden de jaspanden weer opgetrokken, de knieën en enkels weer samengedrukt.

Dit fondsspreekuur van Van Linschoten is nog erger dan zijn particuliere spreekuur. Je moet er geweest zijn om het te geloven. Daarna denk je echt dat je gek geworden bent.

Het is benauwd hierbinnen. Te stil is het, veel te stil. Alleen wat gekuch, gezucht en geschuifel. Een enkeling leest een versleten tijdschrift. De voorraad moet nodig worden aangevuld. Men werpt elkaar tersluikse blikken toe. De nieuwsgierigheid naar wat de ander bezielt om hier te gaan zitten hangt in de ruimte, maar er worden geen persoonlijke vragen gesteld. Iedereen is somber en gespannen. Dat komt ook door het lange wachten, dat versterkt het uitzichtloos gevoel dat iedereen hier mee naar binnen heeft gebracht.
Hoog tijd voor een ommetje. Het is hier niet om uit te houden. Alsof er een rubber band strak om je keel zit.

In elk geval naar buiten. Je zal toch wel tussentijds weg kunnen? Vast wel, daarvoor is immers die lijst? Ga nu maar. Tijd zat.
Eén van de drie mannen op de stoep draait zich om.
"Hoever zijn ze?"
"Bij nummer elf."
"Jezus Christus..." Zijn gezicht trekt in de 'hopeloos' plooi. "Ik ben nummer... Welk nummer was ik nou...?"
Gehaast verdwijnt hij naar binnen. De andere twee mannen maken tegelijk een spottend keelgeluid, roken door en staren nog steeds naar de Technische School. Durven ze elkaar niet aan te zien?
Meteen de hoek om maar, uit het zicht. "Vijfendertig!" klinkt het nog.

Na een rondje lopen ga ik ga ik terug. Veel mensen zijn er niet meer bijgekomen. De wachtkamer is leger. De mannen van buiten zitten nu binnen.
Iedereen kan nu zitten. De laatste die is binnengekomen is een jonge vrouw. Ze heeft opvallende, grijze flarden in haar donkerblonde haar. Een vreemd gezicht. Zij bemoeit zich ook al met de lijst. Consciëntieus streept ze de naam door van ieder die de spreekkamer uitkomt. Ze neemt de persoon een moment taxerend op en streept dan.
Af en toe krast ze met vinnige halen, alsof ze haar afkeuring over iemand wil uiten. De reden van haar ongenoegen is duister. Een gezicht dat haar niet aanstaat? Of gewoon een rare naam op de lijst? Slordig geschreven wellicht?

De lijst is het symbool van de uitzichtloosheid. Hij is immers eindeloos. De wachtend en zijn er zich in stilte van bewust, dat de lijst onzinnig is. Maar ze houden het voor zich, zwijgen, berusten erin, want samen zijn ze de lijst.

Op sommige mensen oefent de lijst toch een vreemd soort aantrekkingskracht uit. Berusting is niet voldoende. Ze moeten er iets mee doen, de onzinnigheid ervan verhullen, aantonen dat hij niets meer is dan een doodgewone volgorde, waar je niet over hoeft na te denken.
Ze moeten zichzelf blijven overtuigen, dat hun komst niet zinlozer wordt naarmate de lijst langer is. Hinderlijk kan dat zijn. Het maakt het wachten nog onverdraaglijker.

"U hoeft het niet bij te houden hoor. U bent immers zelf de laatste? Om deze tijd komt er toch niemand meer. U merkt vanzelf wanneer u aan de beurt bent. Dan zit u hier nog als enige..."
De al wat oudere keurig geklede heer lijkt een beetje op Alec Guinness. Hij lacht de vrouw met een nauwelijks gedurfde schalksheid toe, maar wendt zijn gezicht schichtig af wanneer zij abrupt opkijkt en hem ijzig blijft aanstaren. Ook haar pupillen staan groot en donker.
Zijn vingers gaan een beetje trillen, hij strengelt ze ineen om het haar niet te laten merken. Hij heeft zichtbaar spijt van zijn grapje. Hij had het beter achterwege kunnen gelaten. Dat grappen maken is niets voor hem. Daarom lijkt hij ook niet precies op Alec Guinness, maar inderdaad slechts een beetje.
De vrouw met de grijze flarden denkt hem de definitieve nederlaag toe te brengen door lukraak, met nonchalante gebaren, enkele fictieve namen aan de lijst toe te voegen.

Er is onverwacht commotie. Alle aanwezigen schrikken op uit hun suffig voor zich uit denken. Van het ene moment op het andere slaat de lethargie van het wachten om in spitse nieuwsgierigheid.
Achter de donkerbruine deur van de spreekkamer klinkt geëmotioneerde stemverheffing. Dat jonge meisje zo te horen, nummer eenendertig. Hoe oud zal ze zijn? Vijftien, zestien hooguit. Er valt iets om. Een stoel waarschijnlijk. De spanning in de wachtkamer stijgt. Een welkome afleiding.

De bruine deur gaat met een ruk open. Het meisje verschijnt, met wangen glanzend van tranen. Zij schudt even met haar schouders, als in een huivering, alsof zij de emotie van zich af wil schudden, in de spreekkamer wil achterlaten, en haast zich naar het licht van de uitgang. Ze kijkt op noch om en de wachtenden voelen iets van haar gêne.


"Wacht... Hè, verdorie!" klinkt de geïrriteerde stem van Van Linschoten. Meteen daarop is het getergde knarsen van bureaustoelwieltjes te horen.
Van Linschoten verschijnt in de deuropening, geërgerd inderdaad. Het meisje is reeds de straat op gerend. Enigszins schutterig staat hij op de drempel van zijn spreekkamer. Er is iets misgegaan. Duidelijk. De wachtkamer staart hem verwachtingsvol aan, er wordt tegen beter weten in gehoopt op uitleg.

De psychiater lijkt verlegen te worden in de confrontatie met zoveel patiënten tegelijk. Nerveus wipt hij enkele malen op de ballen van zijn voeten op en neer en maakt tegelijkertijd geluidloos knippende bewegingen met zijn vingers. Zijn competentie en zijn autoriteit zijn gebutst.
Hij verdraagt de vragende, op hem gerichte blikken niet. Straks moet hij ze ook nog een keer één voor één ondergaan. Een onaangenaam vooruitzicht. Duidelijk dwingt hij zichzelf nog even te blijven staan, zich niet meteen terug te trekken in zijn bastion, de veilige beslotenheid van zijn spreekkamer. Uiteindelijk draait hij zich toch om en gaat beheerst naar binnen.
Het duurt een tijdje voor de zoemer weer gaat. Nummer eenendertig wordt liefdevol doorgestreept.

Het is kwart voor zeven. Er zitten nog slechts enkelen mensen, maar het gezucht is toegenomen. Nummer tweeënveertig komt naar buiten.
Tegelijkertijd gaat de zoemer. Dit keer dus voor mij.
Van Linschoten kijkt niet, maar wrijft langdurig in zijn ogen, de ellebogen op het blad van zijn bureau.
"Wie was u ook alweer?"
"Rietveld."
De kaartenbak is overvol. De juiste kaart wordt slechts met moeite opgespoord en bevrijd. De psychiater legt hem voor zich en gaat zitten lezen, de ellebogen weer op het bureaublad. Zijn vingers woelen door zijn haar. Wanneer er wat roos op de kaart neerdwarrelt stopt hij abrupt en gaat rechtop zitten, om niet zo dadelijk weer in de gewoonte te vervallen.
"U was toch particulier?"
"Ik zit sinds kort in het ziekenfonds."
"Vandaar ja. Ik dacht al: u hoort hier niet." Hij grijnst, ten teken dat het maar een grap is.
"Hoe gaat het nu?"
"Wel iets beter..."
Hij schrijft onderwijl. Veel meer dan er wordt gezegd.
"Mooi zo!"
"Maar ik heb nog wel vaak last van die angsten. Vooral 's nachts. Dan krijg ik het ontzettend benauwd. En hartkloppingen."
"Maar met die medicijnen is het toch wel iets minder?"
"Ja, dat wel..."
"U moet natuurlijk niet verwachten dat zoiets van de ene dag op de andere over gaat. Dat duurt wel even. U bent gewoon wat nerveus. Dat moet een tijdje toegedekt worden, zogezegd. En dat doen we met die medicijnen. Ik geef u nog wat mee, dan zie ik u laten we zeggen over een maand wel weer terug. Honderd goed?"
Hij staat op, geeft met de ene hand een hand en met de andere het recept.
"Het beste ermee."
De zoemer klinkt alweer.
"Dank u dokter..."

Honderd! Waar komt toch dat gevoel vandaan weer even lekker voort te kunnen?




ID19850005

dealer in rust

 

Wachten in de kelder

Donderdag 12 Juni 2003 in categorie Vertellingen

Hier, hier is het: het hekje van dat kale voortuintje door, dat rechte paadje op naar de voordeur. Zijn naambord is groot en glimmend. Dat moet, want er slingert zich een weelderige bruidssluier voor en anders zie je niets. Aanbellen en wachten.
Dr. Hans Schwabing, zenuwarts. Consult op afspraak.
Zenuwarts. Waarom moet daar nu weer uitgerekend zenuwarts staan? Juist dat meest indringende, beladen, gespannen en neurotische woord. Zenuwarts. Zenuwziek, het klinkt ook echt ze-nuw-ziek! Psychiater had toch óók gekund? Ook beladen, maar tenminste chiquer beladen. Of moet een zenuwarts om de een of andere reden onderscheiden worden van een psychiater? Is er verschil? Vast! Je moet toch gek zijn om psychiater te zijn en je zenuwarts te noemen!


Wachten in de kelder Lees verder...

 

rosarium

Maandag 02 Juni 2003 in categorie Vertellingen

Hij stelde zich voor hoe andere mensen hem nu zouden zien staan, een stramme oude man met afhangende schouders, die midden op het door de middagzon warmgestookte trottoir armzalige pogingen deed zijn colbertje uit te trekken. Het zojuist gekochte dagblad hield hij ietwat lullig tussen de knieën geklemd om zijn handen vrij te hebben. Laat ook maar. Met deze hitte en een rug die zich niet langer rechten liet, werd dit een veel te moeizame operatie.
Lichtelijk zwetend slofte hij verder, het park in. Onwillekeurig keek hij even om en vroeg zich af hoe ver hij al gelopen had in dit leven. Bijna geïrriteerd wierp hij deze volstrekt nutteloze gedachte onmiddellijk van zich af. Dáárvoor was hij niet op pad gegaan. Hij ging mooie meiden kijken! Dat was het plan geweest toen hij van huis ging. En dus richtte hij de blik weer naarvoren.

Hij zeeg neer op een bank in het rosarium, spreidde het dagblad op zijn schoot en keek vergenoegd om zich heen. Hier was hij omgeven door bloeiende rozen in kleurige zomerjurken. Sommigen babbelden met elkaar, een ander at een ijsje, las een boek of absorbeerde bewegingloos met gesloten ogen de zonnestralen. De wereld was mooi zo, jammer alleen dat hijzelf zo'n uitgebloeide roos was die nimmer meer door verleidelijke vlinders werd bezocht. "Waarom blijft de geest toch altijd jong en verlangend, terwijl het lichaam daaromheen zo onverbiddellijk afbrokkelt?" vroeg hij zich mistroostig voor de zoveelste keer af.

En als altijd riep hij zichzelf weer snel tot de orde, weg van dit soort overpeinzingen. Dit was zinloze zelfkwelling. Geniet van wat je ziet, herhaalde hij een paar keer tegen zichzelf, als om deze vermaning nadrukkelijk op de voorste rij van zijn gedachten te zetten. Het hier, het nu, het was goed, er viel niet meer te wensen voor een kromme oude man. De enige dissonant trouwens in ditzelfde hier en nu was die verdomde blonde bongospeler een stuk verderop, die maar oeverloos op dat trommeltje van 'm zat te roffelen.
Hij staarde een tijdje naar hem. Een extra geblondeerde blonde bongospeler nog wel! Ga toch werken man! Laat je handen eens wapperen! Hoewel, die knaap deed al niet anders...
Daar ga je weer, chef, wind je toch niet op! En dus rukte hij zijn ogen los van bongoblondie.

Een tijdje lang amuseerde hij zich door te kijken welke vrouwen op de banken in het rosarium gelijkenis vertoonden met zijn eigen vroegere liefdes. Dit leidde tot nostalgies gemijmer over vriendinnen uit een ver verleden, de vele die hij had bemind. Bij de gedachte aan sommigen schikte hij zijn dagblad uit voorzorg nog wat nadrukkelijker over zijn kruis. Het werd nu toch wel erg warm hier, hij had beter in de schaduw kunnen gaan zitten. Maar hij had geen puf om op te staan, zijn lichaam was plotseling doortrokken van een diepe vermoeidheid. Laat maar, het was wel best zo... Hij liet een lusteloze wind en herkende in de geur vaag zijn lunch van die middag. Een broodje hamburger. Zo te ruiken ging hij beter niet nog eens naar die zaak... Hij kreeg trouwens zo langzamerhand ontzettende dorst.

Ineens stond daar vlak voor hem die ranke gestalte van een jonge vrouw. Uit het niets leek zij verschenen. Zij boog zich teder naar hem voorover en hield hem daarbij bedoeld of onbedoeld twee ronde rijpe vruchten voor, een verlokking waar hij zijn ogen niet vanaf kon houden. Voelde hij daar het dagblad in zijn schoot even bewegen? Jammer dat het licht zo schel was, het lukte hem maar niet zijn blik nog gretig scherp te stellen. De zon zinderde, hij hoorde het nu ontzettend warm te hebben, maar vanuit zijn voeten trok langzaam de kou omhoog. Wie was zij? Waarom was zij hier en streek zij met haar ijle hand over zijn hart? Het geluid van de bongo viel plotseling weg en het werd merkwaardig stil. Een aangename rust kwam over hem en hij voelde zich veilig in haar bijzijn. Alsof er toch nog een laatste vlinder op hem neergestreken was.

Tegen de tijd dat de zon het wel welletjes vond en ook de blonde bongospeler dacht dat hij voor vandaag de cultuur wel voldoende had verrijkt, was het rosarium vrijwel verlaten. Bongoman was alleen nog even doorgegaan voor de eenzame oude baas op dat bankje daar, die de afgelopen uren roerloos en ademloos had zitten luisteren. Hij liep op hem toe, zag reeds van enkele meters afstand de verstarde glimlach op diens verbleekt gelaat en wist toen wel hoe laat het was. Hij ging dus maar eens bellen...

rosarium