het fijne van de tandarts
Zondag 04 Juli 2004 in categorie Klein Proza
Sommige mensen zijn bang voor de tandarts. Ik niet, ik ga er fluitend heen. Of ik ook fluitend terugkom is een andere kwestie, maar dat ligt meestal aan een nog niet uitgewerkte verdoving. Ik heb trouwens een beetje een literaire tandarts, want zij is een lieve jonge vrouw die is vernoemd naar de titel van een boek.
Ik lig weerloos achterover in de stoel en terwijl mijn tandarts lekker aan het klussen is, krijg ik de tijd om na te denken. Over het beroep van tandarts bijvoorbeeld.
Zo realiseer ik me eigenlijk nu pas dat ik best een intieme relatie met mijn tandarts heb. Want regelmatig brengt haar werk met zich mee dat haar borstkas en de bijbehorende ornamenten zich op minder dan een decimeter afstand van mijn gezicht bevinden. Dat sta ik slechts een enkeling toe. Maar mijn tandarts vertrouw ik wel, die maakt daar geen misbruik van.
Ik zou geen tandarts willen zijn. Volgens mij ben je dan ’s morgens twee uur bezig om jezelf in het reine te brengen. Want wanneer je zo dicht op de patiënt zit moet je absoluut neutraal zijn in je lichaamsgeur. Je mag zelfs niet lekker ruiken. Immers, wat de één lekker vindt, vindt de ander walgelijk. Ik denk dat mijn tandarts voor het begin van haar werkdag in een badkuip vol gedestilleerd water stapt en zich grondig weekt in zuiverheid.
Daarna inspecteert zij waarschijnlijk nauwgezet elke porie van haar huid. Want je moet er toch niet aan denken dat je patiënten stuk voor stuk gebiologeerd raken door dat ene mee-etertje op je kin. Of erger: dat er nog een stukje neusvuil in je linkerneusgat zichtbaar is, dat er een dotje slaap in je ogen is blijven zitten, de gaatjes voor je oorbellen niet perfect schoon zijn, een schilfertje roos in je haren hangt, een toefje oorsmeer in je gehoorgang is achtergebleven...
En dan de adem, hè? Dat is ook zo’n heikel punt. Knoflookrijke maaltijden zijn taboe. Hachee is eveneens geen goed idee, want geen mens is volkomen gasdicht. Slechts een enkele patiënt doe je een plezier met een fikse alcoholkegel, dus lekker een avondje doorzakken is er niet bij.
Bij het ophalen uit de wachtkamer duurt het altijd een seconde voordat mijn tandarts mij herkent. Ik weet nu hoe dat komt. Een tandarts moet het beeld van je hoofd in gedachten altijd omdraaien. Ik stond er nooit bij stil, maar tijdens de behandeling ziet zij mijn tronie meestentijds op z’n kop. Vandaar. Als ze het echt even niet meer weet sper ik mijn mond open en fonkelt meteen de ‘aha-erlebnis’ in haar ogen.
U merkt: niets dan hulde over mijn tandarts! Zij heeft zichzelf perfect op orde. Zij riekt niet, haar huid is gaaf, zij heeft nergens restjes en van nature zijn ook haar borsten allerminst opdringerig. Niet vrouwonvriendelijk bedoeld, maar u begrijpt dat Pamela Anderson dit werk niet had kunnen doen.
Ik zal volgende keer ook eens met háár rekening houden en mijn tanden vooraf poetsen.
Nr. 40 | publicatiedatum 26-6-2004 | vorige opspraak-columns
Tweet |