Wachten in de kelder

Donderdag 12 Juni 2003 in categorie Vertellingen

Hier, hier is het: het hekje van dat kale voortuintje door, dat rechte paadje op naar de voordeur. Zijn naambord is groot en glimmend. Dat moet, want er slingert zich een weelderige bruidssluier voor en anders zie je niets. Aanbellen en wachten.
Dr. Hans Schwabing, zenuwarts. Consult op afspraak.
Zenuwarts. Waarom moet daar nu weer uitgerekend zenuwarts staan? Juist dat meest indringende, beladen, gespannen en neurotische woord. Zenuwarts. Zenuwziek, het klinkt ook echt ze-nuw-ziek! Psychiater had toch óók gekund? Ook beladen, maar tenminste chiquer beladen. Of moet een zenuwarts om de een of andere reden onderscheiden worden van een psychiater? Is er verschil? Vast! Je moet toch gek zijn om psychiater te zijn en je zenuwarts te noemen!

Waarom wordt er niet opengedaan? De wind is behoorlijk kil. Half drie toch? Mooi op tijd. Doe open, ik sta te lang naast je naambord. "Die moet bij de zenuwarts zijn. Zeker zenuwziek!"
Het is hier een drukke straat. Er zijn teveel voorbijgangers. Ze durven te kijken omdat ik met m'n rug naar ze toe sta. Ze denken er mij teveel het hunne van!
Draai je dan om! Nonchalant met je rug naar de deur, handen losjes en wat stoerig in de zakken, benen in een lichte spreidstand. Kind aan huis hier. Alleen maar sleutel vergeten. Niks patiënt!

De deur, hij zoemt! Snel openduwen, voor het zoemen stopt. En nu? Een haast lege, schemerdonkere gang. Een kapstok. Niet doen, nooit je jas zomaar ergens ophangen. Al je spullen zitten erin. Gewoon aanhouden.
Stil is dit huis. Donker en stil. Ergens in deze stilte moet de geestgenezer zich bevinden. Eens even zien... De zware eiken deur hier meteen links. Die deur is zo dik dat niemand zou durven kloppen. Een gedempt, haast niet te horen gemurmel van stemmen. De geestgenezer is nog bezig. De wachtkamer dan. Ik zie geen wachtkamer. Had dat niet wat duidelijker aangegeven kunnen worden?
Rechts schrijdt een dikbeloperde trap naarboven. Een deftig bordje. Privé. Bezoekers worden verzocht in de wachtkamer plaats te nemen. Ja, wáár dan?

De gang loopt door naar achteren. Daar verderop, onder de trap, is de kelderdeur open blijven staan. Op de binnenkant ervan zit een armoedig bordje. Een vuilwit bordje. Wacht... Wachtkamer. Dáár? Vreemd.
Een pijltje wijst het trapgat in. Alsof het zeggen wil: "Spring!" Het pijltje is bij een schilderbeurt een keer meegeverfd. Daarna weer zwart overgetrokken met viltstift. Het pijltje bibbert.
In het trapgat gloeit een peertje. Een omgekrulde sticker. Denk om uw hoofd!. Geinige tekst voor bij een psychiater.
Onderaan de trap staat een oude, lage bruine tafel, volbeladen met tijdschriften of resten daarvan. De kelder is dus de wachtkamer. Van hieruit gezien zit er niemand. Wel zo rustig.
Naar beneden maar. Naar de wachtkelder. Een wrakke leuning. En nogal enge, smalle trap. De de onderste tree staat een oud plastic bekertje. Gebarsten zeil op de vloer. Groen. Vies groen.

Benauwend klein is het hier. Je moet zowat gebukt lopen. Het verlaagde plafond is gelukkig van zachtboard. Pas witgeschilderd zachtboard. Ergens in het midden staat er een grauwe handafdruk op. Heel scherp en duidelijk afgetekend. Net of iemand meer ruimte boven zich wilde scheppen, het plafond wilde optillen. Had dan twéé handen gebruikt! Je zult claustrofobie hebben. Herr Schwabing helpt je er vanaf...
Kijk eens aan! Zowaar luxe! Er staan drie lage, matzwarte lattenfauteuiltjes. Mooi, modern wel. Ga zitten! Neem die onder aan de trap maar, dan kun je tenminste zien of er iemand aankomt. Bovendien is dat het dichtst bij de tafel met tijdschriften.

Huiver. Is het hier nu koud of alleen maar onaangenaam? Daar in de hoek staat een electrische radiator. De stekker ligt er los naast. Mijn vader zegt in mijn herinnering: "Koud of niet koud, het is geen winter en daarom: uit dat kacheltje! Die dingen vreten stroom. Dan trek je maar wat extra's aan."
Ben ik kouwelijk van aard? Het is hier vast helemaal niet koud. Toch voel ik me lekkerder als ik dieper in mijn jas duik. Handen in de zakken, kraag omhoog, knopen dicht. Eigenlijk niet zozeer vanwege de temperatuur, maar vanwege het beschermde gevoel dat het op de een of andere manier geeft. Deze jas is daar uiterst geschikt voor. Een veilige jas.
Zal ik lezen? Dan moet ik m'n handen weer uit m'n zakken halen. Laat maar.
De tijdschriften zijn trouwens allemaal stuk en vormen een uiteengereten bende van oude wijkkrantjes, damesbladen en HP's. Panorama's? Nee, het bloot is al verslonden. Geen Panorama's. Wel National Geographics, Readers Digest. Half onder één daarvan staat een klein brandgevaarlijk asbakje met drie filterpeuken erin. Ik rook niet meer. De behaaglijkheid mis ik wel, in mijn borst...

Het is niet stil hier. Het huis is stil, maar eronder, in deze kelder, is het een herrie! Een doordringende, hinderlijk nasale zoemtoon, die lamlendig drenst in je oren. Hard. De hele ruimte trilt zowat mee. Wat is dat in godsnaam? Wordt het geluid steeds luider of ligt dat aan mij? Niet op letten! Je let er teveel op.
Het doet denken aan een groot relais. Zoiets dergelijks... Een relais dat constant onder spanning staat, zich verbijtend tot het los mag laten, eindelijk mag ontspannen. Heerlijk ontspannen. Dat lijkt mij ook wel!
In elk geval iets met stroom. zo klinkt het. Vierentwintig uur met dit geluid en je hoort het verder je hele leven. En daar zal zelfs geestgenezer Schwabing niets meer aan kunnen doen.
Die plafonnière daar heeft maar één lamp. Er horen er twee in, er zijn twee fittingen. Het glas is eraf. Daar heeft vast iemand z'n kop al aan gestoten.
De vloer is hier verhoogd, duidelijk. Dat zie je aan die deuren. Hun onderkanten lijken in het zeil gezakt. Schijnbaar gekrompen. Twee geheimzinnige deuren. Dat die nog de moeite nemen op deze ruimte uit te komen! Teveel eer eigenlijk.

Vloer verhoogd, plafond verlaagd. Benauwend genoeg om de doorsnee patiënt verder z'n put in te helpen.
De deuren zijn op slot. Dat zie je zo, want hun koperkleurige cylindersloten glimmen nieuw en overtuigend, als om nieuwsgierigheid op afstand te ontmoedigen. Blijf dus maar zitten.
Dat zoemen houdt maar niet op. Waarvandaan komt dat toch? Vanachter die ene deur, daar achterin de hoek. Ik ga niet luisteren of het echt zo is.
Wat voor duivelse experimenten vinden hier plaats? De psyche verdraagt geen sterkstroom. Goed dat ik dicht bij de trap ben gaan zitten. De kelderdeur boven is nog open. De vluchtweg is nog vrij.

Hoe zit dat trouwens? Komt er nog wat van? Kwart voor drie is het al.
Boven wordt ergens een wc doorgetrokken. Ik kijk op naar het plafond. Daar hangen dikke buizen aan, op weg naar de riolen. Gelijk een buizenpost. De dokter komt zo, hij is nog even bezig, hij zendt u vast zijn excrementen, denk ik baldadig.
Hé! Stilte! Te vroeg gejuicht. Eén seconde overrompelende stilte. Korter nog. Het gezoem krijgt niet eens kans uit te sterven in je oren. Ineens is er brullende herrie, die niet wegkan in de kleine ruimte. Het komt achter diezelfde deur vandaan. Een geluid als van de loeiende branders waarmee de dakdekkers hun teer smelten. Daarbij weet je ook niet wat je hoort, althans de eerste keer. Maar dit is niet het dak. Dit is de kelder.
Waarschijnlijk is het de ketel van een antieke centrale verwarming. Hoewel... Zou het hier dan niet warmer moeten zijn? Ik heb het nog steeds koud.

Je hebt anders wèl klamme handen! Vreemd. Je ademt verkeerd, dát is het. Wanneer komt die vent eindelijk? Het is toch wel goed afgesproken? Het is me vaker overkomen dat ik ergens voor niets zat te wachten.
Dat geloei is bijna nog erger dan dat gezoem. Een gesprek zou er niet bij te voeren zijn. Als er geen geloei is, is er gezoem. En andersom waarschijnlijk, maar gezoem hoor je nu eenmaal niet boven geloei uit.
Ah! Opnieuw stilte. Of nee, weer gezoem! Is het gezoem eigenlijk wel weg geweest?
"Meneer Van Dijk?"
Als de ketel straks nog een keer aanslaat moet ik proberen te horen of het gezoem ophoudt.
Een stem van boven, nogmaals aandringend.
"Meneer Van Dijk!"
Schwabing. Een grauwe baard rond een bol hoofd in het trapgat. Eindelijk!
Alleen: ik héét helemaal geen Van Dijk!


ID19850501

Tags: