Het oude geheugen

Zaterdag 07 Februari 2004 in categorie Klein Proza, Grijze Golfslag

Hij is drieënnegentig. Hij is nog goed gezond, zit voornamelijk in zijn leunstoel, kijkt wat televisie, leest de krant en doet daar tussendoor zijn dutjes. Voor de rest vindt hij het allemaal wel best. Het is ook geen leeftijd waarop je zegt: “Ik ben toe aan een nieuwe uitdaging!” Tenzij je rotsvast gelooft in het hiernamaals natuurlijk. Maar volgens mij heeft mijn vader zich daar nooit duidelijk over uitgesproken.

Ik heb hem oud zien worden en heb mij verwonderd over het gemak waarmee hij het vorderen der jaren accepteerde, zich niet verzette tegen de beperkingen van de ouderdom. En nu hij héél oud is maakt hij er zelfs misbruik van. Hij is 'al drieënnegentig' en iemand van die leeftijd heeft geen plichten meer. Blijkbaar. Tja, zeg er eens wat van…

Zijn geheugen herschikt zich. Hoe meer de omvang van zijn toekomst statistisch te verwaarlozen is, des te groter wordt het belang van vroeger. Het korte-termijngeheugen ruimt steeds meer plaats in voor de terugblik naar voorbije tijden.
Op zijn verjaardag gaf ik hem een beker, want van andere dingen ziet hij het nut niet meer. Na een half uur vroeg ik hem wat voor fijne cadeaus hij verder nog had gekregen, van de bezoekers die al eerder op de dag waren langsgekomen. Hij tilde trots de beker op en riep: “Een beker!”
“Ja, eh, wèl blijven opletten ouwe! Die heb je net van mij gehad!”
O ja. Hij lacht.

Kom dáár nog maar eens overheen!

Maar het verder weg gelegen verleden staat hem nog haarscherp voor de geest. Zo kan het voorkomen dat wij met de familie bijeen zijn en komen te praten over actuele onderwerpen. Mijn oude vader zorgt op de achtergrond voor het historisch commentaar. Dit doet hij uitstekend. Hij heeft immers van ons allen het grootste stuk geschiedenis achter zich en het heden sloft hij toch niet meer bij. Rustig als hij is spreekt hij niet veel, maar orakelt hij van tijd tot tijd een wetenswaardig feit.

Zo kwamen wij onlangs te praten over het toenemend geweld in de sport, dat nu zelfs bij het handballen toeslaat. Wij zagen allemaal de verbazingwekkende beelden op het journaal, van vechtende supporters en spelers. Wij wonden ons op.
Mijn vader merkte terloops op: “Tijdens de Olympische Spelen van 1928, bij ’t atletiek, is iemand door een speer getroffen! Dood! Dáár hoor je nooit meer wat over!”

Het gesprek viel stil. Zo, die zit! Kom daar nog maar eens overheen, zag je hem triomfantelijk denken. Inderdaad, de voorstelling die wij ons maakten van een gespietste atleet etste zich in onze geest en verdrong met gemak de realistische televisiebeelden van een stelletje mattende handballers.
Zo zie je maar, je moet die oudjes een beetje aan de praat houden, anders gaat er nog een hoop spectaculair verleden verloren.

Verschenen in nieuwsbrief nr 143 van het literair tijdschrift OpSpraak

№ 20

Tags: