De hulpvraag
Dinsdag 08 April 2008 in categorie Amsterdam Centraal
Opnieuw organiseerde Amsterdam Centraal gisteravond het discussieprogramma Amsterdam Centraal Live in het Parool Theater te Amsterdam. Gasten waren Bas van 't Wout, VVD gemeenteraadslid, en Paul van Grieken, GroenLinks stadsdeelbestuurder in Oud-Zuid.
Ter afwisseling droeg ik daar onderstaand proza voor.
Het brein is een fascinerend onderdeel van het menselijk lichaam. Vooral als je een hoge leeftijd bereikt. Dan lijkt het wel of er steeds meer schilletjes afgepeld worden, op non-actief komen te staan.
Wat denkt iemand in zo'n situatie? Denkt hij überhaupt nog wel? Of flakkert de geest als een olielampje, waarvan het vlammetje steeds zwakker gaat branden en waarvan het glaasje steeds meer beroet raakt?
Mijn vader is bijvoorbeeld van 1910 en inmiddels 97 jaar oud. Dat is een hele hoge leeftijd en wij vroegen ons in de familie dan ook al jaren af of het niet eens tijd werd dat hij ging dementeren. Dat klinkt vals, maar zwarte humor is in onze familie altijd het middel bij uitstek om moeilijke situaties te trotseren.
Want de laatste tijd is het eindelijk zover. Het kortetermijngeheugen van mijn vader brokkelt steeds verder af en zijn wereld krimpt in tot de enkele vierkante meters rond zijn leunstoel. Daar zit hij de hele dag in en hij komt er alleen uit om de wc te bezoeken. 's Nachts verlaat hij regelmatig het bed om op strooptocht te gaan door de keuken. Daar snaait hij dan plakjes kaas en worst of lepelt de jampot leeg. Met als gevolg dat mijn moeder en hij bij het ontbijt heel zielig kaal brood met alleen een laagje Becel zitten te eten.
"Is er niks op brood?" vraagt hij dan oprecht verbaasd.
"Ja, dat heb je allemaal opgegeten," zegt mijn moeder met een diep gefrustreerde gelaatsuitdrukking.
"Daar weet ik niks van!"
De arme Peter had geen schijn van kans.
Het geheugen voor de lange termijn functioneert een stuk beter. Zo weet hij ineens over de Olympische Spelen in 1928 te vertellen dat daar een atleet werd doorboord door een werpspeer.Ja, dat zijn dingen die een mens voor altijd bijblijven.
Om de situatie van mijn vader eens in kaart te brengen, besloot de huisarts om een sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij mijn ouders langs te sturen. Een SPV-er. Dat was een beleefde en vriendelijke jongeman van ergens in de dertig. Hij had een Engels accent en hij heette Peter.
Mijn vader keek hem bij binnenkomst wantrouwig aan. Want dat is ook een symptoom. Wantrouwen. Een ander symptoom is dat je in die toestand niet meer behoorlijk beleefd kunt zijn. Dergelijke aangeleerde opsmuk slijt allemaal weg.
En dus heette mijn vader de SPV-er hartelijk welkom met de woorden: "Wat komt u hier doen? Wie bent u?"
Peter de SPV-er stelde zich netjes voor en ging op een stoel naast mijn vader zitten.
Ik zag aan mijn vaders gezicht dat hij had besloten de kont tegen de krib te gooien en het bezoek van de vreemdeling te saboteren waar het maar enigszins mogelijk was.
De SPV-er schikte zijn formulieren en vroeg gewichtig met zijn Engelse accent: "Wat is uw hulpvraag?"
Mijn vader staarde hem aan of hij het in Keulen hoorde donderen. Ikzelf was ook redelijk verbijsterd, want vóór de uitvinding van de sociale academie had niemand ooit van het woord 'hulpvraag' gehoord.
Ik sprong dus maar gauw bij met een nadere uitleg: "Die meneer wil een paar vragen stellen om te kijken of je nog bepaalde hulp nodig hebt..."
"Nou, ja, ga je gang zou ik zeggen..."
Peter ging een testje doen met mijn vader. Hij vroeg hem achtereenvolgens wat voor dag, wat voor maand en wat voor jaar het was. En op welke verdieping hij hier woonde.
Op elke vraag kreeg hij het norse antwoord: "Ik zou het allemaal niet weten."
Er werd hem een balpen voorgehouden: "Weet u wat dit is?"
De oude man keek stuurs naar de hand met de balpen en zei vals: "Uw hand trilt helemaal! Bent u nerveus?"
De arme Peter had geen schijn van kans. Hij probeerde mijn vader nog een paar figuurtjes te laten natekenen. Maar ook dat kon hij niet. Hij zou niet weten hoe dat moest.
Regelrechte sabotage, want mijn vader is zijn hele werkzame leven tekenaar geweest.
Maar ergens ook wel weer begrijpelijk. Figuurtjes tekenen is tegenwoordig nu eenmaal niet zonder risico. Voor je het weet heb je een fatwa aan je broek.
Peter gaf het op. Hij rechtte zijn rug en verklaarde deskundig: "Nou, ik heb wel een beeld gekregen... Hij is dement. Hij is aan het dementeren!"
Hier moest mijn vader hartelijk om lachen.
"Hahaha! Dementeren!" Hij sprak het woord op z'n Frans uit. "Ik heb een goede opleiding genoten hoor! Vijf jaar HBS!"
Terwijl Peter eventjes iets op zijn formulier schreef begon mijn vader nadrukkelijk op z'n voorhoofd te wijzen.
Hij vond het dan ook nu wel genoeg en dus zei hij plompverloren tegen Peter:
"Pakt u nou die spullen maar weer in en gaat u weg. Gaat u maar weer!" Hij wapperde met zijn handen richting deur.
U ziet, dement zijn heeft ook z'n voordelen, al zijn ze uiterst gering. Deze opmerking was van een jaloersmakende directheid. Mijn moeder schaamde zich zoals gewoonlijk weer dood en verontschuldigde zich voor al die onbeleefdheid.
Maar stiekem gaf ik mijn vader wel een beetje gelijk. Want wat hij hadden wij hier nu aan gehad?
Na die hulpvraag hoort er toch ook zoiets als een hulp-antwoord te komen?
"Allemaal werkverschaffing," verklaarde mijn vader naderhand.
Tweet |