de morsige man

Zaterdag 25 December 2004 in categorie Klein Proza

U kent hem niet, maar laat ik u nu eens fijn vertellen wat voor heerschap hij is. Hij is een moddervette, morsige man. Bijna dag en nacht zit hij achter zijn computer, zijn vadsige reet kwabbig gedrapeerd over zijn kreunende bureaustoel. Hij verschuilt zich voor de buitenwereld in een schaars verlichte hobbykamer op de bovenste verdieping van zijn woning. Daar speurt hij het internet af naar plaatjes van lekkere wijven, zoals hij die noemt. De lekkere wijven zijn altijd naakt en welvoorzien op de juiste plaatsen.
Onderwijl smikkelt hij een stuk pizza of een frikadel. Luidruchtig likt hij telkens zijn dikke lippen af. Niet duidelijk is of hij dit doet vanwege de wijven of de frikadel. Zijn smoezelig overhemd met vettige boord hangt bijna helemaal open, vlekken van ketchup en jus zitten op het T-shirt eronder. Met de rug van zijn hand veegt hij langs zijn stoppelige kaaklijn, waar enkele korsten geronnen bloed een mislukte scheerpoging verraden. Het jeukt.

De morsige man heeft grote natte zweetplekken onder zijn armen en hij ruikt zurig. Naast het verse vocht zitten ook nog opgedroogde restanten van eerdere uitbraken van heftige transpiratie. Dat kun je zien aan de grillige witte randjes die zich aftekenen tegen het lichtblauw van zijn gekreukelde overhemd.

Er valt een brok pizza op zijn zware buik. Het rolt naar beneden en komt tussen zijn spekdijen op z’n broek terecht. Zonder te kijken graait hij het weer ergens tussen zijn edele delen vandaan. Zijn gulp staat ook half open, zie ik nu. Misschien is het slordigheid, misschien is het vanwege de lekkere wijven, wie zal ’t zeggen? In elk geval lijkt hij mij een type dat voortdurend met een gelige vlek in z’n dikke witte onderbroek zit, een type dat op visites direct de neus van de hond des huizes in zijn kruis geduwd krijgt.

Na twee keer luidruchtig zijn neus te hebben opgehaald legt hij zijn maaltijd even terzijde op het rommelig bureau en besluit het ongemak met zijn vinger te lijf te gaan. Omstandig poert hij net zolang tot hij met een tevreden grom de oogst naar buiten kan trekken. Achteloos smeert hij het neusvuil tegen de zijkant van zijn computerbeeldscherm. Aan de korrelige, groene vlekken aldaar te zien is dat de vaste plek om zich van dit afval te ontdoen.

De morsige man moet even krabben. Hij probeert het met zijn lange rouwgerande nagels, maar hij kan er net niet bij. Dus grijpt hij een oude plastic liniaal tussen wat onfrisse tijdschriften op zijn bureau vandaan. Op de liniaal bevinden zich sporen van eerder gebruik voor dit doel. Onderwijl verder etend steekt hij het ding achter tussen zijn broekband en haalt hem routineus door zijn bilnaad op en neer. Uit zijn zojuist gereinigde neus klinkt een vergenoegd geknor.

En nu is het welletjes! Zo kan ie wel weer! Wie is in hemelsnaam deze walgelijke man? Om u de waarheid te zeggen: ik heb werkelijk géén idee. Maar ik heb hem altijd al eens willen beschrijven...
Nr. 62 | publicatiedatum 19-12-2004 | vorige opspraak-columns