Volkstuin

Zaterdag 09 Oktober 2004 in categorie Flashback verhalen, Klein Proza

Op de volkstuin brachten wij de zomers door. Dat spaarde weer een vakantiereis uit en we genoten evengoed. Wij sliepen in het door mijn vader zelf gebouwde huisje, aten door mijn vader zelf geteelde groenten en ik speelde met het door mijn vader zelf geconstrueerde karretje. Als klein jongetje bofte ik toch maar. Op mijn beste vriendje na had niemand een karretje.
De ruggengraat van het voertuig bestond uit een dikke balk. Daaraan zaten twee dwarsbalken waaronder de wielen waren gemonteerd. Deze wielen waren de enige restanten van de kinderwagen waarin ik zelf nog had gelegen. Op de balken was een primitief platform gespijkerd waarop ik kon zitten en verder ook van alles kon vervoeren. De voorste balk was draaibaar om te kunnen sturen.

Mijn vader was goed in dingen die met een t beginnen, in dit geval in tekenen en tuinieren. Tekenen deed hij voor zijn beroep en tuinieren voor zijn hobby. De vader van mijn vriendje was goed in dingen die met een k beginnen, te weten klimmen en knutselen. Klimmen deed hij voor zijn beroep, want hij was glazenwasser, knutselen deed hij voor zijn zoon, mijn vriendje.
In mijn ogen zat mijn vader opgescheept met de verkeerde letter, mijn moeder dientengevolge met een krakkemikkig tuinhuisje en ik met een gammel karretje. Overbodig te melden dat het tuinhuisje en ‘t karretje van mijn vriendje jaloersmakend solide waren.

Op zondagmiddag hadden wij het druk. Dan viel er geld te verdienen voor mijn vriendje en mij. Wij zwierven over het hele volkstuincomplex met onze karretjes. Wij haalden volle vuilnisbakken op en reden die naar de ingang. Want op maandagmorgen kwam de vuilnisman. Veel volkstuinders hadden geen zin om de zware metalen vuilnisemmer achterop de bagagedrager naar de vuilnisbakkenverzamelplaats te brengen. Dit was een riskante aangelegenheid op de mulle sintelpaden en menigeen is vloekend met vullis en fiets in een heg beland. Totdat mijn vriendje en ik gingen dienstverlenen. Veel mensen hadden er graag een dubbeltje of zelfs een kwartje voor over wanneer deze gevaarvolle onderneming hen bespaard bleef.

Aanvankelijk waren mijn vriendje en ik verwikkeld in een felle concurrentiestrijd. Dit was te vermoeiend. Wij verdeelden ‘de markt’ en zorgden dat we elk evenveel ‘kwartjesklanten’ hadden, want die waren uiteraard het meest begerenswaardig. Om onze samenwerking officieel te maken richtten wij de VKC op, de Verenigde Karren Club. Wij waren de enige twee leden. Vroeger kon dat allemaal nog. Tegenwoordig zouden wij in dit overgereguleerde land ongetwijfeld de Mededingingsautoriteit over ons heen hebben gekregen wegens kartelvorming en verboden prijsafspraken.

Achteraf bezien zou het best logisch zijn geweest wanneer wij in ons volwassen leven in de transportsector waren beland. Ik voelde daar echter weinig voor, want dat was weer zo’n beroep dat met een t begon en volgens mij kon dat dus nooit wat worden.
Wèl hebben wij later samen door vele buitenlanden gezworven in een Citroen Deux-Cheveaux. Die was van hem. Ik vond het maar een gammel karretje…

Nr. 51 | publicatiedatum 2-10-2004 | vorige opspraak-columns

Tags: