kunst en chocomel

Zaterdag 29 November 2003 in categorie Klein Proza

Ik ontmoet OD (Onderbelichte Dichter) in de kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae. Het voelt voor hem als zo'n beetje de enige plaats waar hij blijkens zijn lidmaatschap nog als kunstenaar wordt gezien. Dit is voor hem een troostende omgeving en ik begrijp nu waarom het woord sociëteit vrouwelijk is. Want alles in deze ruimte ademt zachte warmte, bedachtzaamheid, de bescherming van het goede en verfijnde.
Hier is de kalmte en de knusheid van de negentiende eeuw al meer dan honderdzestig jaar liefdevol gekoesterd en bewaard. Het zacht-warme licht van grote bolvormige lampen streelt met de juiste temperatuur de antieke rijkdom aan eikenhout, de balken in het plafond, de beleefd zwijgende beelden langs de muren, de leestafel en het biljart. De geuren van tabak, leer en cognac stellen de zintuigen op hun gemak.

Ja, deze huiskamer der huiskamers is wel wat voor hem. Hier houdt men ingewikkelde gesprekken over de kunst, de koetjes, de kalfjes en de gebreken van collega's. Hier kan OD met benevelde argumenten verongelijkt de wereld kritiseren en zijn vriendschappelijke hoon over mij uitstorten.
Een heerlijke plek, dat Arti et Amicitiae. Latijn is voor mij altijd een dode taal gebleven, dus ik gok maar dat het zoiets als Kunst en Vriendschap betekent. En inderdaad, ik merk dat als de Kunst wat dieper in het glaasje kijkt, de Vriendschap vanzelf ontstaat. Dat komt mij niet ongelegen, want ik sta op het punt één van zijn manuscripten venijnig te fileren.

Maar los daarvan hoop ik dat vele mensen de werken van de Onderbelichte Dichter nog gaan lezen, want zij zijn de moeite waard, te mooi om slechts terloops bij een cognacje in de sociëteit te worden gedeclameerd. Zijn poëzie is prachtig.
Ja, ja, hoor ik u al tegenwerpen, de heren hebben daar lekker zitten doorzakken en dan is álles geniaal! Gelooft u mij, ik zeg geen woord teveel, zoals dronkaards inderdaad nogal eens plegen te doen. Ik ben berucht om mijn vileine nuchterheid. Ik drink alleen maar chocomel.

verschenen in nieuwsbrief nr 133 van het literair tijdschrift OpSpraak

№ 10